menu

Hier kun je zien welke berichten JJ_D als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Babel - Louis Couperus (1901)

2,0
Socialisme of zelfs communisme avant la lettre? Het triumviraat clerus, industriëlen en intellectuele elite verzint een onbereikbare utopie om het gewone volk tot het einde der tijden te knechten, tot een prins uit het plebs opstaat om via mededogen de maskerade plotsklaps te doorbreken? Heeft Couperus daarvoor een overdaad aan barok nodig, kunstmatige taalconstructies, krampachtig opgedirkte “plotwendingen” en bordkartonnen “personages” (voor zover ze die naam al waard zijn)?

Anno 2023 eigenlijk weinig aan te beleven: de taal is oubollig, het verhaal lijkt gezocht, de achterliggende moraal voelt belegen aan en als geheel articuleert ‘Babel’ gewoonweg niet meer met de wereld vandaag, omdat Couperus er niet in slaagt tijdloze mensen of ideeën op te voeren. Een snipper literatuurgeschiedenis dus: rijp voor de bibliotheek, niet voor de sofa.

1,75*

Bagoef Ani Mevinah: Tsemed Novelot - David Grossman (2002)

Alternatieve titel: Haar Lichaam Weet Het

3,0
Het leven, een kluwen van gedachten. Twee mensen in een auto, een orkaan van gedachtenissen. Niet hun leven, maar al hun mogelijke levens ontmoeten elkaar in dat gekooide samenzijn. (Zucht.)

Mogelijke levens? Ja, als er iets een bron van ongeluk is, dan wel…de eigen verbeelding, dat gruwelijke instrument dat telkens weer de werkelijkheid in verschrikkelijkheid overklast. Het gevoel van noodlottige keuzes, van noodlottige momenten, van een noodlottig toeval dat mensen blijft verbinden…het eerste deel van David Grossmans ‘Haar lichaam weet het’ (de novelle ‘Waanzin’) is er van doordrongen. (Evenzo onze levens? Misschien? Zucht!)

Een geijkte techniek om waanzin literair weer te geven is, volgens een eigengereid literairwetenschappelijk theorietje, ofwel de tunnelvisie van de waanzinnige (cfr. bijvoorbeeld Ernesto Sabato’s ‘El Túnel’), ofwel het clair-obscur van de gezonde blik versus de gestoorde. Grossman kiest geen van beide perspectieven: zijn Shaoel is de pedalen van het normale denken en functioneren kwijt, maar de antagonist, Esti of Esther, is geen interessante spiegel voor zijn psyche.

Als zijn ontboezemingen al bestaan uit rukwinden van sentimentaliteit, dan is zij een regelrechte windhoos van kleffe beschrijvingen, van zeem-zoeterige (extra gesuikerde!) bekentenissen. Dat is wat mij betreft het grootste en belangrijkste probleem van de novelle: de soap-achtige, namaak-gevoeligheid, alsof de lezer in een wereld ronddoolt waarin alleen maar weekhartige pathetiek bestaat, en geen greintje ratio.

Stilistisch grijpt Grossman eveneens naar de hogere registers van de schaal van Beaufort, kiest hij voor een wervelwind van verschuivende perspectieven, die enerzijds de waanzin van Shaoel extra in de verf zetten, en anderzijds raken aan de onkenbaarheid van elk menselijk wezen – het filosofisch parcours dat deze miniroman bewandelt. Soms ontgaat het je initieel wie nu precies aan het woord is, en net dat uit-balans-worden-gebracht herinnert aan het wankele evenwicht waarop onze eigen observaties en ideeën over de ander zijn gestoeld. We vermoeden vanalles, we weten bitter weinig.

Net in die fundamentele vreemdheid voor elkaar, gaat de schoonheid van de mogelijkheid van alleman schuil. (Nietwaar?) En net dit wordt manifest in Esthers personage, die uiteindelijk zelf ook een historie blijkt te hebben beleefd, een hoofdstuk dat ze niet kan afsluiten, een passie die blijft resoneren. De melancholie die in haar personage schuilt, is op zich vertederend. De uitwerking ervan grenst echter - tot vervelens toe, jandorie! - aan plakkerig-gekunsteld esthetisme. Op maat van moeder de huisvrouw, die in haar sofa zo rond het middaguur – tussen dutje en koffie, weliswaar met melk en suiker, een kwakje en twee klontjes, dankjewel – even droomt van levens die hadden kunnen zijn, nooit zullen zijn.

Benieuwd naar wat de tweede novelle zal geven, en eigenlijk ook niet, want dat achter de naam Grossman een melodramaticus schuil gaat, had ik op basis van zijn internationale reputatie niet vermoed. (De expliciet joodse identiteit van het boek, met een metaforische verwijzing naar Auschwitz en naar de aanslagen in Israël, keldert trouwens de universele draagkracht van het verhaal – waarom toch, waarom?)

Of, bij wijze van oefening in synthetiseren – inhoud: matig-interessant, stilistische verfijndheid: matig-bekoorlijk, toon: excessief-sentimenteel, oordeel: afwisselend gefrustreerd-verveeld en geprikkeld-ontroerd.
Tot zover, in afwachting van verdere berichtgeving.
3*

Ballad of the Sad Café, The - Carson McCullers (1943)

Alternatieve titel: De Ballade van het Trieste Café

3,5
Een driehoeksverhouding. Alweer? Nou, nee. Want er situeert zich weinig psychologie binnenin de driehoek die 'De ballade van het treurige café' is. Rondom rond leest de lezer evenwel over de verblindend-verslindende kracht van verliefdheid en aanbidding – liefde als gegeven dat zuiver van de minnaar uitgaat, en een verschrikking is voor de beminde, die zichzelf afgepeld weet, ontleed, gelezen, naakt, herleid tot ocharme zichzelf.

Inderdaad, veel liever kijken we als mens de andere kant op. Naar de ander – geen beminden meer, maar minnaars. En dus kijkt ieder weg van zichzelf, zij het onder toeziend oog van de goegemeente, die komt, drinkt, kijkt en vooral niet ingrijpt. Omdat de dingen zijn zoals ze zijn, in dit dorpje waar tijd, wereld, vooruitgang geen vat op hebben. Een verhaal van ooit, van vroeger, of nog: van altijd.

Stilistisch prachtig – zintuiglijk en filmisch, met onvergetelijke tableaux – maar in menselijk opzicht heel, euhm, minimalistisch? Schitterend geschreven dus, maar in essentie niet mijn kop thee. Ja, doe mij maar doorwrocht, gruis, pekzwart, koffie – dank u.

3,5*

Bekeerlinge, De - Stefan Hertmans (2016)

4,0
Nieuwsgierig als een kind wil Hertmans de muren aanraken die zij heeft gekend, de tocht afleggen die haar moedige benen hebben gewandeld. Tegelijk laat hij het personage los in zijn analyse van de menselijke natuur en in zijn dissectie van haar woelige tijdsgewricht, dat metaforisch is voor het onze.

‘De bekeerlinge’ is universeel, zowel in menselijk als in thematisch opzicht. Het is een moreel appel aan onze humaniteit, een pleidooi voor verwondering over wat ons vreemd is, een exempel van betrokkenheid bij de sociopolitiek en ecologisch ontredderende realiteit van vandaag.

De roman als daad van mededogen. Een boek als een gebed.

Voor de volledige recensie: klik.

Bell Jar, The - Victoria Lucas (1963)

Alternatieve titel: De Glazen Stolp

2,5
Ik mis: diepte. Psychologie. Beschouwelijkheid. Intelligente metaforen. Een intrigerende stijl. Sylvia Plath kiest er echter bewust voor haar boek niet als een afdaling in zichzelf op te vatten, maar als een droge, realistische weergave van feiten en ervaringen. Een te verdedigen keuze, op voorwaarde dat protagoniste Esther Greenwood iemand is waarmee je je als lezer kunt identificeren. Ik vond haar integendeel van meet af aan oppervlakkig, oninteressant, ja bij momenten zelfs vervelend. En stilistisch is 'De glazen stolp' wat te sentimenteel, soms op het ongeïnspireerde of gekunstelde af.

Een boek dat ongetwijfeld merites heeft, maar ik zag ze niet en voelde ze nog minder. (Uitgelezen…op karakter. Toch de draad terug oppikken van Pessoa’s ‘Boek der rusteloosheid’ dus, waarin ik tot voor kort bezig was…tweehonderd pagina’s beven, het benauwd krijgen van intensiteit, snakken naar een adempauze, pfieuw...dàt is waar kunst en psychiatrie met elkaar verweven geraken. Maar hier...?)

2,75*

Besora al-pi Yehuda, Ha- - Amos Oz (2014)

Alternatieve titel: Judas

3,5
Een recensie zoals een recensie moet zijn – deze keer in het NRC. Helder, niet verheerlijkend. Geestverruimend, niet in dat versleten jargon waarin men wel eens woorden met woorden kapot maakt. Genot en genade, van de hand van niemand minder dan Michel Krielaars – juist ja, diegene die voor eigen rekening een meeslepend boek schreef over Tsjechov. En kijk, hij besluit zijn kritiek met deze alinea:

Judas is geen makkelijk boek. Je kunt je zelfs afvragen of het als roman geslaagd is. Maar als literaire verdediging van Oz’ overtuiging dat alleen een compromis met je tegenstander tot vrede kan leiden, is het dat zeker. Van verraad kun je hem in ieder geval niet meer beschuldigen.

En zo is het maar net. De verbinding van Judas’ vurig idealisme dat als verraad wordt gepercipieerd aan het brandende geloof van Sjealtiël Abarbanel dat eenzelfde lot beschoren is: noem het een geslaagde literaire truc. Alleen trekt de verhaallijn uit het heden een vreemd rookgordijn op rondom dit alles. Een autistiforme student en zijn rituelen (de manier waarop hij wandelt, namen van nevenpersonages, babypoeder voor in zijn baard, de wijze waarop de bloedmooie Atalja telkens van kop tot teen wordt beschreven, zijn nachtelijke omzwervingen, … Oz suggereert er een enorm beklemmende wereld mee, die slechts uit een handvol dingen lijkt te bestaan) komen tegenover de wereld van het bevrijde denken te staan, een ongebreideld intellectualisme. In het historisch perspectief toont Sjmoeël zich immers een onbegrensd iemand, terwijl hij nooit een echt gesprek lijkt te voeren met Gersjom Wald – kortom, de lagen in de verleden tijd lijken ingebed te zijn in een gewone verhalende roman, maar niets is minder waar, want de tegenwoordige tijd is mistig, toont een perspectief van verdeeldheid, een verscheurd Israël via een verscheurd personage…zou dat ongeveer de bedoeling geweest zijn?

Enfin…als roman geslaagd? Vraagteken. Maar alleszins beklemmend en beklijvend in de passages over Christus en over de oprichting van de staat Israël – met een visionaire passage over de afschaffing van soevereine gebieden, als sleutel tot een broederschap met de Palestijnen. Prachtig, hoe Oz laat zien dat men de mogelijkheid van een veilige toekomst eigenhandig heeft verbrijzeld, gesmoord in geweld, verdronken in zinloos bloedvergieten, ruim vijftig jaar geleden al.

Als de auteur daarmee in eigen land op gevoelige tenen trapt, en wie weet zelfs voor verrader wordt versleten, dan…hulde aan de verrader.
En kaddisj voor dit conflict, waarover het laatste woord nog niet geschreven, de laatste bom nog niet gedropt en de laatste kogel nog niet geschoten werd...

3,25*

Bezonken Rood - Jeroen Brouwers (1981)

4,0
Weinig schrijvers uit de Benelux zijn zo omstreden als Jeroen Brouwers. Met het verschijnen van ‘Datumloze Dagen’ en het weigeren van diverse literaire prijzen, wist de in België woonachtige Nederlander eens te meer de nodige media-heisa op te wekken en een debat te openen over de financiële kant van het schrijverschap. Slechts weinigen zullen hem zijn consequente houding in deze affaire nadoen, en dat siert. Desondanks hangt nog steeds een zweem van mysterie rond de figuur van Brouwers: waarom alle erkentelijkheid weigeren, als vele blijken van waardering op die manier aan je voorbij gaan?

In een bepaald opzicht biedt ‘Bezonken Rood’ antwoorden op de resterende vragen. In deze beschouwelijke litanie over leven en dood schrijft Brouwers immers meermaals dat hij “niemand nodig heeft en het liefst alleen in een hoekje zou wegkruipen”. Toch gaat hij niet kopje onder in zelfmedelijden, integendeel. Zijn worsteling met de existentie is eerlijk, zo juist weet Brouwers de woorden te kiezen. En dat hij precies met die woorden een nog dieper gevecht aangaat, kan amper toeval zijn. Het resultaat is een stilistisch nogal droge roman met een grote vaart; alsof de woorden in een langgerekte zucht op papier zijn verschenen.


Centraal in deze roman staan Brouwers’ belevenissen in het Tjideng-kamp, waar hij met zijn moeder en zus doorheen de Tweede Wereldoorlog opgesloten zat - een stuk van zijn verleden waar hij nooit echt mee heeft kunnen afrekenen. Pas met de dood van zijn moeder borrelen de trauma’s terug op en moet Brouwers alles van zich af schrijven om verder te kunnen. De rol van die moederfiguur in deze verschrikkelijke situatie stelt Brouwers in het begin nog in vraag, maar naarmate ‘Bezonken Rood’ vordert openbaart zich een immense liefde. Brouwers is een gebroken figuur, die gezien heeft hoe wat hem lief was, werd toegetakeld. Sedertdien kan de man zich niet meer binden. Angst en beelden van terreur regeren over zijn verlangen naar warmte. Hoe tragisch kan een mensenleven zijn?

Bepaalde schrijvers zouden zo’n pijnlijk gegeven slechts een luttele keer als literair middel aanwenden, maar bij Brouwers is het een constante doorheen zijn oeuvre. De personages in bijvoorbeeld ‘Geheime Kamers’ of ‘Datumloze Dagen’ dragen evenzeer de sporen van dit “verdwaald zijn in het doolhof van het leven”. ‘Bezonken Rood’ is echter nog een stuk persoonlijker, omdat Brouwers expliciet zegt dat hij zijn verleden van zich af schrijft. “Een schrijver leeft zijn leven tweemaal: een eerste keer overkomt het hem, een tweede keer tijdens het schrijven.” In casu wellicht een bijzonder hachelijke aangelegenheid voor de auteur.
De lezer voelt bovendien dat het Brouwers niet te doen was om de lezers, laat staan de verkoopcijfers. In bevreemdende sequenties, waarin hij de gedaante van de kleuter Jeroen Brouwers aanneemt, klautert hij terug naar de gedachtewereld van weleer. Met gruwelijke precisie en in klare taal beschrijft Brouwers de vernederingen die hij en zijn moeder moesten ondergaan. Het beeld dat het kind toen van zijn moeder kreeg, schemert door in zijn verdere leven. Na de zoveelste vernedering volgt de ontwapenende gedachte: “Geef mij een nieuwe moeder, want deze is kapot.”


‘Bezonken Rood’ is echter niet alleen een persoonlijk verwerkingsproces waarin de lezer gemakkelijk meegaat, ook stelt Jeroen Brouwers een belangrijke vraag: waarom is dit stuk geschiedenis vergeten? “De vernederingen zijn voor de veteranen een stille dood gestorven, geheten mildheid”, aldus Brouwers. Als zijn familieleden de kamp-tijd in herinnering nemen, overheerst een soort nostalgie, zweert de auteur. Echter, de wreedheden laten zich vergelijken met wat de Joden in de concentratiekampen moesten ondergaan, en toch stellen de slachtoffers het zich tot doel deze gruwel in de vergetelheid te laten vervallen. Omdat de herinnering té pijnlijk is?

Brouwers ziet met lede ogen toe hoe de mazen van het net hem verstrikken, terwijl niemand hem te hulp schiet, of kan schieten...en de wereld doet alsof er niets gebeurd is. Daarom zit Brouwers nog steeds vast in zijn kindertijd, daarom staat hij nog steeds waar zijn moeder hem zei te blijven staan. Deze man is gebroken. Kapot. Maar schrijven lukt nog net…en hoe.

Blinde Stoker van de Hamam van Fèz, De - Stefan Hertmans (2017)

3,0
Transfiguratie!
Transfiguratie?

Een man creëert een wereld door zich van de wereld af te keren – in een grot, weg van het leven zelf, ligt zijn bestemming, zijn noodzaak. Is het anders met een schrijver, die zich aan de werkelijkheid moet onttrekken om haar te kunnen vatten in proza? Wordt de auteur, net als de blinde vuurstoker van de hamam van Fèz, de mythische held van zijn eigen verhaal, door de akte van het schrijven zelf?

Is de oeroude revelatie, kortom het moment van mystiek inzicht – zoals Hertmans het zelf noemt – de perceptie van het hier en nu in het licht van de tijdloosheid van de vertelling? Is de literatuur, zoals het motto van Agamben dan weer suggereert, de nawee van de potentie van een transcendente ervaring van de dingen, een zijnsmethode die we in dit Westers post-religieus tijdperk niet meer machtig zijn?

Zoals ook in Hertmans’ recente romans is de taal doorheen ‘De blinde stoker van de hamam van Fèz’ van een enorme zintuiglijkheid. De typerende Noord-Afrikaanse bedrijvigheid, de sensualiteit van de impressies, de zachtheid van de kleuren, de alomtegenwoordigheid van de geuren, … : een spectrum van indrukken dooradert de novelle, die gestaag opbouwt naar een geheimzinnige ontmoeting tussen de naamloze verteller en de blinde stoker.

De lezer blijft achter zonder epifanie, maar de authentieke atmosferen blijven hangen en de metafysiek van de finale zindert na. Geen grandioos kortverhaal, wel een novelle die de lezer heel even uit de hengsels van het dagelijkse bestaan tilt. Zucht. Wat taal al niet vermag…

3*

Brief an den Vater - Franz Kafka (1952)

Alternatieve titel: Brief aan Zijn Vader

4,0
Als ik mij niet vergis was het niemand minder dan de God der Nederlandse letteren, Harry Mulisch dus, die mij voor het eerst prikkelde om deze brief van Kafka eens op te zoeken. In ‘De ontdekking van de hemel’ staat dit werk namelijk beschreven als één van die boeken die men in zijn collectie moet hebben – aldus Max Delius, als ik mij niet vergis.
Dan komt men, 6 maanden later, een recensie tegen uit een oude krant, zorgvuldig bewaard en met stip gemarkeerd door één der gezinsleden. En vervolgens duurt het nog maar eens 6 maand vooraleer men ‘Brief aan Vader’ als bij toeval in de schoot geworpen krijgt bij een bibliotheekbezoek. Een geschenk uit de hemel, want deze zonderlinge brief weekt meer emoties los dan een mens op een doordeweekse woensdag lief is.

‘Brief an den Vater’ laat zich niet zo eenvoudig omschrijven: het is enerzijds een vlijmscherpe analyse van Kafka over hoe zijn eigen vader hem voor de rest van het leven getekend heeft, maar anderzijds een ontwapenende bekentenis van een geniale man met een alles overheersend minderwaardigheidscomplex. De auteur geeft zichzelf volledig bloot, zonder te zwelgen in zelfmedelijden. Deze brief is ontzettend eerbaar, maar zelfs daar gaat Kafka in de laatste bladzijden aan twijfelen. Niets wat hij doet (of kan doen) is gerechtvaardigd, laat staan geoorloofd, in het aanschijn van de tirannieke figuur die zijn kinderen stuk voor stuk ten gronde heeft gericht.

De emoties, het verdriet, de melancholie spatten hier werkelijk van de pagina’s af. Na het nogal archaïsche ‘Het Proces’ is ‘Brief aan Vader’ een verfrissend meesterwerkje.
4*

Buddenbrooks - Thomas Mann (1901)

Alternatieve titel: De Buddenbrooks

4,0
Eens te meer nagels met koppen, waarde eRCee! De humor! De typering der personages! De omkering van het Bildungsprincipe – van glorie naar verval…hoe meesterlijk en meeslepend Mann dit alles te boek zet! Niet met allerhande plotmatige kunstgrepen, maar door erg dicht op de huid van de personages te gaan zitten, literair hoogst verfijnd doch met uitzonderlijk veel naturel…Mann portretteert zijn karakters met oog voor de hilarische franjes die ons allen eigen zijn, maar hij injecteert minstens evenveel mededogen. Die mix is uniek, en groots.

Een groots boek dus, deze ‘De Buddenbrooks’, ook al ontgoochelde de afwikkeling mij enigszins. Die ene dag uit het schoolse leven van Hanno is erg geestig, maar als culminatiepunt van een roman van dit kaliber eerder mager, ja zelfs een beetje ontregelend. Niettemin, het is een kanttekening bij een leeservaring die steeds het midden houdt tussen hilarisch en tragisch. Groots, jazeker!

Waarom eRCee toch nog (proberen) aanvullen? Welnu, hierom:

eRCee schreef:
Het probleem van de Buddenbrooks (na de overgrootvader) is in wezen een gebrek aan koopmansgeest. Hun hart is eerder adelijk, neigt naar het appreciëren van het goede, ware en het schone maar ook naar fatalisme en Weltschmertz, niet naar handel. Dit wordt over de generaties steeds sterker, niet in de laatste plaats door de huwelijken die worden gesloten.

Vraag is of het verval onvermijdelijk is (het determinisme van eRCee’s “hun hart is…”), dan wel geïnduceerd door de familie zelf? De lezer leert Thomas doorheen de roman steeds beter kennen, waarbij het accent steeds minder bij zijn fijnbesnaarde natuur en zijn eloquentie komt te liggen, als wel bij zijn maniertjes, zijn ijdelheden, zijn uiterlijkheden. Dat laatste vormt voor mij de essentie: de twee eerste Johannen uit het geslacht Buddenbrook leggen in hun opvoeding sterk de nadruk op uiterlijk vertoon. En dit wreekt zich…

Christian, de (over)gevoelige ziel die zich van kindsbeen af niet kan voegen naar de geijkte sociale normen, moet het bekopen met een verbanning (eerst uit het gezin, later uit zijn huwelijk en uit de samenleving). Hij kan én mag niet aarden binnen de familiale kring, en wordt uiteindelijk de verschoppeling die zijn ouders en grootouders van hem gemaakt hebben. Zijn manische episodes, zijn wispelturige imitaties en vertellingen waaruit zijn tomeloze verdriet ineens opduikt, zijn psychosomatische zenuwpijnen (een huiveringwekkend mooie vertaling van wat ook in de klinische praktijk voorkomt, zoals eRCee zal kunnen beamen): Christian krijgt nooit de kans samen te vallen met wie hij werkelijk is, of had moeten zijn.

Ook Clara wacht een soortgelijk lot: ze laat zich wegroven uit de aristocratische navelstaarderij, omdat het klimaat voor haar eveneens van meet af aan te verstikkend aanvoelt. Kinderen kunnen niet tot wasdom komen binnen dit koopmansgezin, waarin niets van waarde wordt geacht behalve als het te gelde kan gemaakt worden en de socio-maatschappelijke positie van het geslacht bestendigt, of als het legitieme religieuze gronden heeft.

De instituten macht en geld enerzijds en het religieuze register anderzijds: dit lijken de enige pijlers binnen het geslacht. Voor Johann senior en Johann junior zijn deze spreekwoordelijke steunpilaren nog voldoende, want hun persoonlijke streven kunnen zij enten op deze externaliteiten. Voor Thomas, als meer vrijgevochten intellectueel, volstaat dit echter niet meer. Hij bereikt aan het einde van zijn korte leven de grenzen van wat voor hem financieel en politiek is weggelegd, en die wetenschap induceert moedeloosheid. Toch blijft hij redeneren vanuit de familiale retoriek omtrent macht: wanneer een selfmade koopman zonder respectabele stamboom in de senaat wordt verkozen, stort zijn universum als het ware in elkaar. Dat een generatie eerder al gewone werklui op straat komen om meer democratische inspraak te eisen, lijkt hem compleet ontgaan te zijn.

Hierin schuilt voor mij de factor van het verval: de tijden kantelen, maar het denken binnen de familie blijft star en onveranderlijk. Datzelfde dogmatisch-atavistische redeneren maakt dat Thomas zich niet kan verhouden tot de muzikaliteit van Hanno. Zelfs met zijn behoorlijk ontwikkeld reflectief vermogen kan hij niet bevroeden dat er voor zijn eerstgeborene geen carrière als koopman weggelegd is. Thomas droomt ervan om een tweede zoon – die hij uiteraard nooit zal krijgen – naar de academie te sturen, kortom een kind op te voeden dat losbreekt uit de wetmatigheden die hem zelf aan zijn armzalige bestaan gekluisterd houden. Het verval dat ook Thomas al belichaamt, krijgt hij zelf niet te zien. Over tragiek gesproken…

In zekere zin preludeert Antonie’s levenswandel op wat het hele geslacht – en de lezer met hen – te wachten staat. Niet naar de intuïtie, niet naar het waarachtige gevoel, niet naar het hart wordt geluisterd en geleefd, want Morten mag en zal ze niet huwen. Wel Grünlich, die karikatuur van de leegheid van de koopmansgeest. Het is uiterlijk vertoon pur sang. Ook met Permaneder gaat het fout, want die is op zijn beurt een wandelende metafoor voor al wat zich niet edel en verheven voelt of voordoet in het leven.

Ook Tony’s dochter loopt door een sociaal en financieel gemotiveerd huwelijk met haar open ogen in de val. Antonie’s hele wezen valt kortom samen met een achterhaalde filosofie die niet langer verdedigbaar is in snel veranderende tijden: ze meent dat haar familienaam haar hele DNA herbergt, maar precies omdat ze zich door haar stamboom laat definiëren, stevent haar biografie af op een pijnlijke afgrond. (Hoe onweerstaanbaar is de scène waarin ze de lokale roddelpers eerst veroordeelt, om er vervolgens diep geschokt door te worden – ze is nu eenmaal meer noch minder dan een society-figuur…maar hoe aandoenlijk mooi te boek gesteld door Mann!)

Wat had de Buddenbrooks kunnen redden? Meer openheid, minder tunnelvisie. Meer gevoel, meer artisticiteit, minder fixatie op rang, stand of succes. De achterflap leest dat “artistieke impulsen en een expansief gevoelsleven de robuuste vitaliteit van het handelsimperium ondermijnen”, doch wat mij betreft is een belangrijke voetnoot dat de familie haar vitaliteit zelf ondermijnt, door kortzichtigheid, door een ingebakken bourgeoismentaliteit, door het onvermogen te empathiseren met een veranderende tijdsgeest, die zich zowel op straat (protesten!) als in de schouwburg (Wagner!) laat voelen.

Zodoende houdt ‘De Buddenbrooks’ ons als lezers allemaal een spiegel voor ogen: niets is op de lange termijn zo toxisch als het eigen gelijk – openheid is de sleutel tot welzijn.

Buf-e Kur - Sadegh Hedayat (1941)

Alternatieve titel: De Blinde Uil

3,0
Bevreemdende roman. Niet verbazend, aangezien De Volkskrant het heeft over de Iranese Kafka – hoewel die parallel meer berust op Hedayats fascinatie voor het werk van Kafka en het feit dat ze allebei ambtenaar waren dan op een vermeende literaire gelijkenis. Want waar Kafka grote ontheemding oproept (bij de lezer) door ongewone situaties als “normaal” te presenteren (via normale personages die denken zoals u en ik), is Hedayats naamloze hoofdfiguur openlijk “anders dan het gepeupel”.

Aanvankelijk schept Hedayat een claustrofobische, bijzonder intrigerende sfeer, die de lezer als het ware besmet met de existentiële levensangst van het hoofdpersonage. Met het bestaan en haar intrinsieke zinloosheid als centrale thema, sluit het boek hoe dan ook beter aan bij de Franse literatuur uit de jaren ’50 (Sartre, Camus, …).
Eenmaal het verhaal zich echter uitsplitst in een tweede, gelijkaardig relaas, verliest de roman scherpte en gaat Hedayat spelen met een Oosters-geöriënteerde zin voor droombeelden en herhalingen. Plots raakt de roman doordrenkt van een abstract soort symboliek en verliezen de eigenlijke emoties aan belang. De roman blijft min of meer interessant, maar spreekt niet meer zodanig tot de verbeelding als in de eerste 50 bladzijden het geval was.

Dit is echter typisch zo’n boek dat zich niet in één keer laat lezen. De veelheid aan betekenissen die ongetwijfeld achter het verhaal verscholen liggen, laten zich immers niet op één hand tellen. Desondanks krijg ik het gevoel dat het boek in zijn onverholen kunstzinnige opzet een beetje aan zijn doel voorbij schiet. Want eenmaal symboliek en ideeën de overhand halen op de transparante structuur en de gehele sfeer, zitten we op een traject dat ook cineast Kim Ki-Duk niet vreemd is: veel gelaagdheid, maar te weinig menselijkheid...?
2,75*

Butcher's Crossing - John Williams (1960)

4,0
De achterflap weet van niets. Evenmin als de critici. Volgens The Times straalt Williams in ‘Butcher’s Crossing’ “een veerkrachtig soort optimisme uit om iets van waarde te redden uit de onmogelijke omstandigheden van het menselijke leven”. Een ode aan de wil, de potentie om als alles reddeloos verloren lijkt toch door te gaan en mens te blijven? Misschien.

Doch misschien ook niet. Vooral niet, eigenlijk. Anno 2023 leest deze roman als een verpletterende ecologische aanklacht. Het verhaal? Man ontdekt paradijs, gaat er terug om het – schijnbaar onvrijwillig – te veranderen in een hel op aarde, om er ten slotte aan ten onder te gaan. Hoe Miller als mens verandert eenmaal hij het op een schieten zet: het is de mens als moordende (zeg maar als nietsontziend consumerende) machine. Kijken zonder te zien, weten zonder te voelen, doen zonder te kunnen stoppen. De ravage staat in de sterren geschreven, doch Williams houdt de spanning lang vast. Tot de natuur wederom ingrijpt – tegen een dergelijke oerkracht kan niets of niemand op, en al zeker niet het esprit van een stel avonturiers. Welk veerkrachtig soort optimisme, eerwaarde criticus?

De scènes waarin Williams’ de bizonjacht (lees: slachting) beschrijft zijn van een adembenemende en misselijkmakende intensiteit. Het fysieke beschrijft hij koelbloedig, accuraat, met zin voor alle zintuigen (er is rook, er zijn geuren, er klinken schoten, en wordt het licht niet ergens tastbaar…?), het mentale procedé (van moreel wezen naar quasi robotachtige machine) geeft hij beknopt weer, nooit oeverloos abstract maar integendeel met subtiele finesse.

Wanneer Will Andrews wegrijdt uit de bergen ontbreekt er, zoals hij meent te voelen, inderdaad iets aan wie hij is. Zijn onschuld liet hij in de vallei achter, tussen de duizenden en duizenden kadavers. Wie anders dan Francine, naar Russische traditie een engelachtige doch gevallen vrouw, voelt dat aan? Het slot refereert weliswaar naar het beeld van de ‘lonesome cowboy’, maar doorprikt die mythe tweevoudig: Will zal nooit meer zijn wie hij was en slaat op de vlucht voor wat geluk zou kunnen zijn, terwijl bij Miller de stoppen doorslaan.

Dat laatste is overigens niet triviaal. Doorheen het boek blijft Williams vol mededogen voor Miller, die een vaderlijke zorg voor zijn metgezellen koppelt aan een onbenoembare razernij wanneer hij bizons in het vizier krijgt. De finale onthult zijn ware gelaat: een geobsedeerde die slechts de taal van het geweld spreekt, er niet en nooit voor terugdeinst om wat hem ont- of overstijgt te lijf te gaan met alle middelen die hem ter beschikking staan. Tragisch is het, doch ook begrijpelijk voor wie nooit anders gekend heeft. Erg precies laverend tussen fragiel, innemend portret en onverholen veroordeling, pent Williams’ dit fenomenale boek bij elkaar, met stuk voor stuk onvergetelijke personages, karakters van een broze schoonheid, onvolmaakt maar authentiek in hun zijn en integer qua intenties.

Het orgelpunt, met name de banaliteit van de wet van vraag en aanbod, maakt het ecologische narratief overigens helemaal af. Dat de integrale queeste, zelfs als ze was geslaagd, eigenlijk een onzinnige onderneming was, hakt er bij de lezer diep in. Laat het een memento zijn voor al wie dit boek leest: moeten wij als mensheid dit aards paradijs heus vernietigen? Nee, we hebben een keuze. Het systeem is een wijze van leven, en dus een mogelijkheid tussen andere mogelijkheden. De wet van vraag en aanbod is een versatiele uitvinding, een construct van het kapitalisme.

Dames en heren, de planeet valt te redden, want er zijn nog plekken zoals die vallei, waar bizons zijn, waar de mens nog niet heeft geplunderd…doch laat ons ingrijpen, vooraleer we er met bloedend hart over moeten lezen in een boek als dit…

4,25*