menu

Via deze pagina blijf je op de hoogte van recente stemmen, meningen en recensies van Theunis. Standaard zie je de activiteiten in de huidige en vorige maand. Je kunt ook voor een van de volgende perioden kiezen: januari 2023, februari 2023, maart 2023, april 2023, mei 2023, juni 2023, juli 2023, augustus 2023, september 2023, oktober 2023, november 2023, december 2023, januari 2024, februari 2024, maart 2024

Wees Onzichtbaar - Murat Isik (2017) 4,5

19 april 2020, 14:43 uur

Onzichtbaar zijn. Als kind droomde ik ervan. Zoals ik ook droomde over andere, heldhaftige superkrachten: hoe ik op het punt om er als eerste mens achter te komen hoe ik moest vliegen of hoe ik als tienjarige de jongste debutant in het eerste van Ajax zou zijn. Voor Metin is onzichtbaar worden een ander soort superkracht. Hij moet zich afvragen hoe je je als kind schuil kan houden voor een tirannieke vader.

Zo leren we de Turkse Metin in het begin van het verhaal kennen. Samen met zijn zus, zijn vader en zijn moeder komt hij naar Nederland, naar de Bijlmer. Wat volgt is een afgemeten coming-of-age verhaal van een bescheiden en ruimhartige jongen, op zoek naar de sympathie van en voor zijn vader. We volgen hem in de woelige jaren als puber. Hij krijgt vrienden, wordt verliefd, groeit naar de volwassenheid. Het decor is zoals gezegd de Bijlmer. We leren de wijk kennen. We zien de langzaam groeiende verloedering. Ondertussen zien we op de achtergrond de wereld van eind jaren tachtig en begin jaren negentig voorbij gaan. Op de dag van de beroemde stiftbal van Dennis Bergkamp tegen RKC stort ook een vliegtuig neer in de Bijlmer, iets wat je als lezer al lang verwacht. We zien onze oer-Hollandse Koninginnedag vanuit de bril van een immigranten gezien. Voordat je het weet ben je als lezer ondergedompeld in het leven van Metin en kun je het boek amper nog wegleggen.

Wat uiteindelijk bijblijft en tijdens het lezen onder je huid kruipt, is het karakter van de hoofdpersoon. We voelen hoe moeilijk het is om als zoon te leven met een vader die zoveel ruimte voor zichzelf inneemt. Maar wat we vooral ook voelen, is de onvoorwaardelijke vergevingsgezindheid van een zoon voor zijn van tijd tot tijd barbaarse vader. Het geduld, de compassie en de innige tederheid die Metin in het verhaal tentoonspreid is hartverwarmend. Geleidelijk zien we Metin uit de onzichtbaarheid stappen, niet als een superheld, niet door bovennatuurlijke krachten. Nee, we zien een jongen, een mens die door vallen en opstappen volwassen wordt. Daar kon een jonge Isik waarschijnlijk alleen maar van dromen.

» details   » naar bericht  » reageer  

East of Eden - John Steinbeck (1952) 5,0

Alternatieve titel: Ten Oosten van Eden, 19 april 2020, 09:57 uur

Starend naar het maagdelijk witte scherm vraag ik me af: hoe begin ik hieraan? Waar begin je het boek te beschrijven dat misschien wel het beste boek is dat je ooit hebt gelezen? Ruim zeshonderd magnifieke pagina’s een bescheiden eerbetoon geven in honderden woorden is misschien haalbaar, maar ik waarschuw alvast: om de splendeur van dit vorstelijke meesterwerk op waarde te kunnen schatten, moet je het gewoon gaan lezen.

Misschien is de beste aanvliegroute wel om dicht bij mijn eigen leeservaring te blijven. Zo moet je weten dat dit het twaalfde boek is van Steinbeck dat ik lees. East of Eden bleef maar op de plank laten liggen, omdat ik de meesterwerken voor het laatst wilde bewaren; Grapes of Wrath ligt ook nog ergens ongeduldig op me te wachten.

De stijl en de thema’s van Steinbeck zijn inmiddels bekend terrein: er zijn de naturalistische omschrijvingen, er is het sociaal-realisme waarin de hoofdpersonen vaak arme mensen uit de arbeidersklasse zijn. Vaak schrijft Steinbeck liefdevol over gajes, tuig, mensen die op de bodem van de maatschappij drijven. De meeste verhalen van Steinbeck spelen zich af in Salinas Valley in Californië. Zo ook dit epos.

Ik ga niet het hele plot doornemen, dat heeft geen zin. Het belangrijkste om te weten is dat het boek een hervertelling van het Bijbelboek Genesis is. Middelpunt van het boek zijn de levens Adam Trask en twee zonen, Aron en Cal. Moeder Cathy is vlak na de geboorte vertrokken. Er spelen nog diverse andere personen een rol, maar in deze korte beschrijving laat ik ze achterwege. Ik laat liever zo snel mogelijk de meester aan het woord.

Adam Trask komt aan in Salinas Valley. De introductie van de aankomst van de vele families in Salinas Valley is een karakteristiek Steinbeck. Eerst komt een algemene observatie die diep resoneert. Ook nu, in deze tijden van globalisering, tijden waarin we enerzijds steeds dichter bij elkaar staan, maar anderzijds steeds meer kampen met de gevolgen: een gebrekkig vertrouwen in onszelf en daarmee in elkaar.

“It is argued that because (the families) believed thoroughly in a just, moral God they could put their faith there and let the smaller securities take care of themselves. But I think that because they trusted themselves and respected themselves as individuals, because they knew beyond doubt that they were valuable and potentially moral units – because of this they could give God their own courage and dignity and then receive it back. Such things have disappeared perhaps because men do not trust themselves any more, and when that happens there is nothing left except perhaps to find some strong sure man, even though he may be wrong, and to dangle from his coat-tails. (…) There were numbers of these families and they got the good land of the valley and cleared the yellow mustard away and planted wheat. Such a man was Adam Trask.”

Ja, hoor ik je denken, wordt God hierin niet té belangrijk gemaakt? Het doet me denken aan de mensen die in deze tijden blindelings op Trump vertrouwen. Achteloos, kritiekloos. De buitengewone zelfverzekerdheid van de onwetendheid. Dat kan bij op lange termijn, bij een boerderij in opbouw bijvoorbeeld heel effectief zijn. Het is bovendien erg krachtig. In deze introductie zijn het de families die in Salinas Valley komen om iets op te bouwen. In deze passage is het een treffende introductie van Adam Trask. Dit is nog eens uitzoomen en inzoomen. Een betere introductie kan een hoofdpersoon in een roman toch niet wensen?

Even verderop nog een staaltje vakmanschap. Steinbeck is een meester in karakterbeschrijvingen. Dit is Adam Trask:

“Young Adam was always an obedient child. Something in him shrank from violence, from contention, from the silent shrieking tensions that can rip at a house. He contributed to the quiet he wished for by offering no violence, no contention and to do this he had to retire into secretness, since there is some violence in everyone. He covered his life with a veil of vagueness while behind his quiet eyes a rich full life went on. This did not protect him from assault but it allowed him an immunity.”

Adam wordt blindelings verliefd op Cathy. Al bij de introductie van het karakter van Cathy weet je voldoende: dit gaat geen gelukkig huwelijk worden.

“Monsters are variations from the accepted normal to a greater or lesser degree. As a child may be born without an arm, so one may be born without kindness or the potential of conscience. A man who loses his arms in an accident has a great struggle to adjust himself to the lack, but one born without arms suffers only from people who find him strange. Having never had arms, he cannot miss them. Sometimes when we are little we imagine how it would be to have wings, but there is no reason to suppose it is the same feeling birds have. No, to a monster the norm must be monstrous, since everyone is normal to himself. To the inner monster it must be even more obscure, since he has no visible thing to compare with others. To a man born without conscience, a soul-stricken man must seem ridiculous. To a criminal, honesty is foolish.”

Amen! Misschien moet ik benadrukken dat dit boek in 1952 is geschreven.

Gedurende het verhaal is er zelfs ruimte voor Steinbeck om er zomaar wat zelfreflectie in te gooien.

“Cathy was a liar, but she did not lie the way most children do. Hers was no day-dream lying, when the thing imagined is told and, to make it seem more real, told as real. That is just ordinary deviation from external reality. I think the difference between a lie and a story is that a story utilizes the trappings and appearance of truth for the interest of the listener as well as the teller. A story has in it neither gain nor loss. But a lie is a device for profit or escape. I suppose if that definition is stricty held to, then a writer of stories is a liar – if he is financially fortunate.”

De strijd tussen goed en kwaad is bij Steinbek altijd prominent aanwezig. Het is de liefde voor alles wat leeft en het respect dat alles zijn plaats heeft en mag hebben, de vredelievende rust die daarvan uitgaat, wat kenmerkend is voor John Steinbeck. In deze passage staat traditioneel goed en slecht weer eens tegenover elkaar, maar Steinbeck veegt het onderscheid onmiddellijk van tafel. Sterker nog, hij benadrukt het gemeenschappelijke doel van de kerk en het hoerenhuis.

“The church and the whorehouse arrived in the Far West simultaneously. And each would have been horrified to think it was a different facet of the same thing. But surely they were both intended to accomplish the same thing: the singing, the devotion, the poetry of the churches took a man out of his bleakness for a time, and so did the brothels.”

Steinbeck neemt het zelfs op voor een losbandige, stelende dominee die overspel pleegde.

“(He) went to jail, but no one ever arrested the good things he had released.”

En, alsof dat nog niet genoeg, was:

“It doesn’t matter much that his motive was impure.”

De Meeste Mensen Deugen anno 1952.

Goed en kwaad speelt ook een prominente rol in de relatie tussen de broer Aron en Cal. Cain en Abel zijn nooit ver weg. Cal voelt een kwaad in zichzelf. Hij vervloekt het, wil niet dat het er is, maar kan er af en toe niets aan doen dat hij kwaad lijkt te willen. Op een avond heeft hij Adam, zijn vader, en Lee (het Chinese hulpje) afgeluisterd.

“A grey, quilted melancholy descended on him. He wished with all his heart that Aron had not walked away from him out of the wagon shed. He wished with all his heart that he had no crouched listening at the hall door. He moved his lips in the darkness and made words silently in his head and yet he could hear them. ‘Dear Lord’, he said, ‘let me be like Aron. Don’t make me mean. I don’t want to be. If you will let everybody like me, why, I’ll give you anything in the world, and if I haven’t got it, why, I’ll go for to get it. I don’t want to be mean. I don’t want to be lonely. For Jesus’ sake, Amen.’ Slow warm tears were running down his cheecks. His muscles were tight and he fought against making any crying sound or sniffle.”

De reactie van Aron:

“Aron whispered from his pillow in the dark, ‘You’re cold. You’ve got a chill.’ He stretched out his hand to Cal’s arm and felt the goose bumps there. (…)

Cal lay still, trying to control his breathing.

‘Don’t you want to tell me?’ Aron asked. "


Zo plaatst Steinbeck de twee jongens bijna lijnrecht tegenover elkaar, maar zonder een kant te kiezen. Het overkomt ze. Dit is nou eenmaal zoals het is. Dit is de manier waarop de wereld in elkaar zit. Steinbeck is niet blind. Het kwaad komt niet uit het niets. Er ligt iets aan ten grondslag. Want wat als je als kind afgewezen wordt?

“The greatest terror a child can have is that he is not loved, and rejection is the hell he fears. I think everyone in the world to a large or small extent has felt rejection. And with rejection comes anger, and with anger some kind of crime in revenge for the rejection and with the crime guilt – and there is the story of mankind.”

Steinbeck lijkt op een gegeven moment de ziel van zijn schrijven zelfs helemaal bloot te leggen als hij schrijft:

“In uncertainty I am certain that underneath their topmost layers of frailty men want to be good and want to be loved. Indeed, most of their vices are attempted short cuts to love. When a man comes to die, no matter what his talents and influence and genius, if he dies unloved his life must be a failure to him and his dying a cold horror. It seems to me that if you or I must choose between two courses of thought or action, we should remember our dying and try so to live that our death brings no pleasure to the world.

We have only one story. All novels, all poetry, are built on the never-ending contest in ourselves of good and evil. And it occurs to me that evil must constantly re-spawn, while good, while virtue, is immortal. Vice has always a new fresh young face, while virtue is venerable as nothing else in the world is.”


Van dit soort passages kan ik alleen maar smullen. Eindeloos kun je deze blijven lezen. In de context van het verhaal, wellicht van welk verhaal dan ook, worden ze alleen maar betekenisvoller, rijker.

Ergens moet deze ode beëindigen. Ik kan per slot van rekening niet het hele boek gaan overpennen. Laat ik dat doen met de herkomst van de schrijver: Amerika. Als Steinbeck over Amerikanen schrijft slaat hij ook de spijker op de kop. Het is Lee, uitgerekend een Chinese immigrant, die hij het volgende in de mond legt:

“All colours and blends of Americans have somewhat the same tendencies. It’s a breed – selected out by accident. And so we’re over-brave and over-fearful – we’re kind and cruel as children. We’re over-friendly and at the same time frightened of strangers. We boast and are impressed. We’re over-sentimental and realistic. We are mundane and materialistic – and do you know of any other nations that acts for ideals? We eat too much. We have no taste, no sense of proportion. We throw our energy about like waste.”

Ik denk dat ik niet lieg als ik zeg dat Amerika zichzelf hierin zal herkennen.

Nu staar ik weer naar het scherm. Ik scroll van onder naar boven en terug. Ik ben bijna tweeduizend woorden verder en vraag me of dit het eerbetoon is dat ik het boek wil geven. Laten we het hopen. Ik geef het uit handen en ik laat jou, beste lezer, hierover oordelen. Doe er mee wat je wilt, maar voorzichtigheid is geboden. Steinbeck staat op een voetstuk, laat hem er alsjeblieft niet van af vallen. Benader hem met dezelfde liefdevolle nuance als waarmee hij jou zou omschrijven. Dan krijg je er zeker en vast iets heel moois voor terug.

» details   » naar bericht  » reageer  

Meeste Mensen Deugen: Een Nieuwe Geschiedenis van de Mens, De - Rutger Bregman (2019) 4,0

19 april 2020, 09:28 uur

stem gewijzigd, oorspronkelijke stem was 4,5 sterren

» details  

Dikke Freddy aan Zee - Erik Vlaminck (2016) 3,5

17 april 2020, 17:23 uur

Ik keer graag terug naar schrijvers die me eerder goed zijn bevallen. Erik Vlaminck is daar één van. Zijn karakter staan steevast aan de zelfkant van de maatschappij. Het leven overkomt hen altijd. Ook dit karakter is weer een typisch figuur uit het brein van Vlaminck: Dikke Freddy. Vlaminck heeft een prachtige vorm gevonden van waaruit hij twee kanten van de samenleving tegenover elkaar zet: autoriteit versus gepeupel, macht versus onmacht. Hij laat Dikke Freddy brieven schrijven aan bestuurders, burgemeesters en ministers. Vlaminck schrijft deze columns al vijfentwintig jaar. In deze bundel is Freddy verhuist naar Oostende. Een tipje van de sluier: Dikke Freddy schrijft meteen naar de burgemeester. Na de aanhef is dit de eerste regel:

“Omdat men mijn lichaam meer vocht inneemt dat het afgeeft, noemt men mij Dikke Freddy.”
Freddy beklaagt zich over dure, modieuze urinoirs die in de stad zijn geplaatst. Er zijn “pissijnen” geplaatst die ’s nachts uit de grond komen “om de winkelende madammen niet te verstoren”.

Alles komt samen in één van de laatste zinnen van de brief:

“Meneer de burgemeester, u hebt er geen gedacht van hoe vreugdevol klaterend mijn water stroomt in een pisbak van honderdduizend euro terwijl ik in uw Koningin der Badsteden vanwege administratieve perikelen zelfs niet aan een leefloon geraak.”

De overige brieven verschillen voornamelijk qua inhoud, niet van vorm. Het knappe van de betere brieven is dat ze haarfijn onbenullige en oliedomme bestuurlijke oplossingen blootleggen, oplossingen die de gewone man eerder kwaad dan goed lijken te doen.

» details   » naar bericht  » reageer  

Montyn - Dirk Ayelt Kooiman (1982) 4,0

15 april 2020, 20:11 uur

Nu Corona het dagelijkse leven ruw verlamt, en zelfs de bibliotheek haar deuren deed sluiten, werd ik enkele weken geleden ik weer eens naar mijn eigen boekenkast gelokt. En daar kwam ik Montyn tegen. Ik had het boek jaren geleden gekocht en ik had het vaker in de hand gehad, maar ik was nog niet eerder in de verleiding gebracht om er ook echt in te beginnen. Een zonde, zou ik bijna zeggen nadat ik het boek nu heb gelezen. Zo een juweeltje mag niet ongelezen in een boekenkast staan.

Het is een biografie, een beschrijving van het leven van kunstenaar Jan Montyn. Maar wat deze biografie zo bijzonder maakt is dat het geen opsomming is van feiten en verhalen, nee, Kooiman heeft het, in de traditie van Capote, literair gemaakt. Het boek is gebaseerd op waargebeurde feiten, maar het leest als een roman. We leren niet alleen iets over het leven van Montyn, we kruipen onzer zijn huid, we voelen met hem mee.

Grootste thema in het leven van Jan Montyn is de steeds maar terugkerende oorlog. Hij vocht als tiener in de Tweede Wereldoorlog mee voor Nazi Duitsland. Dat is amper voor te stellen als je vanuit onze kant van de geschiedenis naar de oorlog kijkt. Voor Montyn was het eerder een vlucht dan een bestemming. Het zal ook niet zijn laatste oorlog zijn en het tekent zijn leven, zijn dromen, zijn nachtmerries.

“Ik lig, ik hoef niet meer. Doe alles maar. Dan zak ik weer weg in dromen. Vier uur op, twee uur af. Precies dat ritme. Angstbeelden flitsen op, in een bezeten ijltempo.”

En dan volgt het zinnetje dat me doet huiveren.

“Alles is er nog.”

Alles is er nog. Hoeveel kunnen vier woorden zeggen? Hoe lang kun je weg zijn uit de verschrikkingen van een oorlog? Nooit lang genoeg kennelijk. Dan gaat hij verder.

“Ik lig weer in het besneeuwde niemandsland, in het oogverblindend schijnsel van de Russische lichtkogels, roerloos weggedoken achter een minieme terreinverhoging die even later een stijfbevroren, onder de sneeuw gestoven menselijk lichaam zal blijken.”

Soms komt hij iemand tegen die ook heeft gevochten. Aan één blik hebben ze genoeg. Of, zoals Kooiman het geweldig verwoordt:

“Ze herkennen elkaar. Ooit hebben ze over de rand van het bestaan gekeken. En ze hebben het overleefd.”

De manier waarop Kooiman literaire technieken gebruikt om het leven van Montyn invoelbaar te maken is geweldig. De passages van de beklemmende jeugd in een streng gereformeerd gezin zijn pijnlijk, maar door de pen van de schrijver tegelijk ook schitterend.

“Want in den beginne was er angst, en die angst was alles overheersend. Vooral wanneer het donker was op zolder en de dakpannen klepperden in de wind. Dag zag ik in iedere beweging van de gordijnen, in iedere schaduw, een grijzende duivel.”

Montyn moet ontsnappen uit die benauwde omgeving, maar hij is nog te jong. Hij kan nog niet vertrekken. Gelukkig ontdekt hij de racefiets.

“Ik had een fiets gekregen voor mijn verjaardag, weliswaar een afdankertje van mijn oom uit Apeldoorn, maar niettemin… Het was een echte Raleigh, een herenfiets met knijpremmen. Geen van de jongens had er zo een. Uren was ik bezig hem te schuren, tot er geen spatje verf meer zat op het blanke metaal, en daarna lakte ik hem, laag na laag, tot hij diepzwart glansde alsof hij nieuw gemoffeld was. – En ik trok de polders in, alleen… Achter de horizon lokte het onbekende. Vrijheid heette dat onbekende.”

Dan gaat het van kwaad tot erger. Jan bevindt zich op de snelweg naar de hel.

“De volgende stap was dat ik, wanneer het mooi weer was, eenvoudigweg de fiets pakte en er op uittrok, de polder in. Dat was ongekend… De fiets! Op zondag! En dat voor een zoon van een ouderling! Er werd geschreeuwd en gedreigd, er werd geweend en er klonk tandengeknars, maar het mocht niet baten. En het eindigde ermee dat ik ronduit weigerde nog langer naar de kerk te gaan. Ik hield het niet uit tissen die vier muren. Die somberheid, die bleke gezichten boven ’t zwart. En die zondvloed van woorden die me absoluut niets te vertellen hadden… - Dan maar naar de hel.”

Jan heeft in zijn hoofd allang afscheid genomen van God, van de kerk. Hij is al mijlenver weg. Maar vader zal nog hoop hebben gehad. Maar dan is er het moment waarop Jan zegt dat hij niet naar de kerk zal gaan vandaag.

“’Ik ga niet naar de kerk. Ik ga straks zeilen met Pim…’ Stilte. Alles en iedereen, moeder, de zusjes, de mussen in de dakgoot, tot de pendule op de schoorsteenmantel toe, houdt de adem in. Maar dan opeens een schrille kreet en een opeenvolging van wilde bewegingen, in zo’n razend tempo dat het lijkt of de tijd, die even heeft stilgestaan, de schade in wil halen. Mijn vader is opgesprongen uit zijn stoel, met uitpuilende ogen. Zijn vest is grijs van de as. En hij vertrapt iets, zomaar op het vloerkleed. Mijn vader heeft zijn kostelijke zondagse sigaar verkeerd om in de mond genomen… En hij heeft gevloekt! Mijn vader heeft gevloekt!”

Is het nog steeds zo verwonderlijk dat Jan uiteindelijk de oorlog in is gevlucht? Kooiman brengt het leven van Montyn ook veertig jaar na het schrijven van het boek dichtbij. Zowel de schrijver als de kunstenaar zijn inmiddels overleden. De verhalen blijven overeind. Een doorsnee biografie over het leven van Montyn had de tijd misschien niet overleefd. Deze biografie is tijdloos.

» details   » naar bericht  » reageer  

Spijkerschrift - Kader Abdolah (2000) 4,0

13 april 2020, 10:25 uur

“Ergens in de diepte van die grot, in het donder op de zuidelijke wand staat een tafereel gebeiteld. Het is meer dan drieduizend jaar oud. Een spijkerschrift dat in de rots geslagen is, waar tijd, wind, zon en regen het niet kunnen bereiken. Deze inscriptie is een bevel van de eerste Perzische koning. Een geheim dat niet te ontcijferen is.”

De doofstomme Aga Akbar krijgt een bevel van zijn oom: kijk goed naar de tekst en schrijf het op.

“(Aga Akbar) keek naar het spijkerschrift en probeerde alle spijkerfiguurtjes een voor een in zijn boekje te tekenen. Drie bladzijden vol.”

Aga Akbar had het schrijven nodig volgens zijn oom.

“Ik merkte dat het hoofd van Aga Akbar zinnetjes maakte, verhalen schiep.”

Later, nadat hij in een uitermate vervelende situatie terecht is gekomen, blijkt dat Aga Akbar een boekje bij zich had en dat hij daarin schreef.

“Het was alsof een kind honderden spijkertjes had getekend.”

Langzaam ontvouwd zich het verhaal van Aga Akbar. Kader Abdolah heeft in het begin al uitgelegd dat de alwetende verteller het boek in zal leiden en zal afsluiten. In het midden komt Aga Akbar’s zoon aan het woord, Ismaiel. Hij probeert, in Nederland, uitkijkend over de polder, het spijkerschrift van zijn vader te ontcijferen.

“Wat hij geschreven heeft, is ook mijn geschiedenis. Dus als ik zijn schrift een beetje kan ordenen in de Nederlandse taal, kan ik makkelijker in deze nieuwe samenleving verdergaan.”

Hoe en waarom Ismaiel in Nederland is terecht gekomen is dan nog niet duidelijk. Tijdens het lezen van het boek wordt dat wel duidelijk. Door de hoofdpersonen zien we de noodlottige geschiedenis van Iran.
Abdolah heeft een prettige schrijfstijl. Je hoort hem bijna tot de lezer spreken af en toe. In de volgende passage toont hij de liefde van Ismaiel voor zijn vader en blikt hij tegelijkertijd alvast vooruit op wat de lezer nog op zijn pad gaat tegenkomen.

“In dit hoofdstuk ga ik mijn vader niet in de bergen achterna, ik laat hem even gaan, laat hem doen wat hij wil en laat hem slapen bij wie hij wil, laat hem een beetje bijkomen, want hem wacht nog een moeilijke tijd. Dus ik laat hem met rust, ik ga iets anders vertellen tot hij terug is.

Of, verderop in het boek, deze combinatie van zinnen:

“Soms moet je gewoon geduld hebben. Als iets niet lukt, moet je het even met rust laten. Zo geef je het leven de ruimte om zelf een uitweg te vinden.”

Zet maar op een tegeltje, of in de Flow. Op deze elegante, treffende en op het oog simpele manier worden ook de (geo)politieke veranderingen in het land geschetst.

“Onze afgelegen stad, die in de greep van de imams was, was nu verdeeld tussen de Amerikanen die een nieuwe raffinaderij bouweden, de Duitsers die onze spoorwegen wilden vernieuwen, de Nederlanders die kanalen voor ons groeven en de Russen die met een grote tractorfabriek bezig waren.”

Het landschap speelt ook een rol. Het verschil tussen de Hollandse polder en het onherbergzame landschap van Iran. Daar waar spijkerschrift in de kloof gebeiteld is, daar ligt een andere wereld. De wereld van Damawand, de berg die de mens nietig maakt.

“De route langs die eeuwenoude sneeuw, die aparte kou op je huid, de geur en kleur van de oude vulkaanmond, die dikke laag ijs moet je zelf gaan ruiken, zien en beleven.”

Zoals vaker in het boek, laat Abdolah hierin ook dichters aan het woord. Veelal zijn het ook de Nederlandse dichters die Ismaiel helpen om de taal te leren. Hier, gaat het om het eeuwenoude lied over de berg:

“Damawand! Majesteit. U, de oude Perzische trots, laat ons zo sterk zijn als u bent.”

Je op Wikipedia gaan zoeken naar de geschiedenis van Iran. Er zal veel over geschreven zijn. De kracht van een roman als deze is dat je voelt wat deze geschiedenis met de mensen in het land doet, hoe ze het ervaren, wat het werkelijk betekent. En zie dan de hoofdpersoon uit het raam naar de Nederlandse polders staren. Zie hem dan zijn best doen om de taal onder de knie te krijgen. Voel wat het land van herkomst voor hem betekent en altijd zal blijven betekenen.

» details   » naar bericht  » reageer  

Artist of the Floating World, An - Kazuo Ishiguro (1986) 4,0

Alternatieve titel: Een Kunstenaar van het Vlietende Leven, 5 april 2020, 16:54 uur

Mijn vierde Ishiguro. Iets brengt me steeds bij hem terug. Het moet wel de stijl van schrijven zijn. Het is alsof de taal zelf een hoofdpersoon is in de verhalen. Woorden smelten achteloos samen met de omgeving van de personages. Of het nou het land is waarin ze leven (zoals het hoofdpersonage in dit verhaal) of de rol waarin ze zitten die hen gebiedt de taal gebruiken die de situatie vereist (zoals de butler in The Remains of the Day), Ishiguro’s maakt taal bijna onderdeel van het landschap. Culturen worden gebouwd op taal en dus zegt taal alles over een cultuur. Ishiguro gebruikt zijn taal om ons mee te nemen in de wereld van de hoofdpersoon.

Zo benaderd hij in dit boek zijn zinnen zoals een Japanner zijn medemens benaderd: schoorvoetend, aarzelend, terughoudend. Het boek speelt zich af in Japan, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. We worden meegenomen door de ouder wordende Ono. We weten snel dat hij als kunstenaar een bepaalde rol heeft gespeeld. Zijn kunst werd gebruikt als propaganda. Nu is er van zijn werk niets meer te zien. Het wordt verborgen gehouden. Zijn dochters zouden hem het liefste verborgen houden, zo lijkt het wel. Al zijn acties worden kritisch beoordeeld, maar ze worden niet benoemd. Het is snel duidelijk: de wonden van de oorlog zijn nog aan het helen. Er mag geen zout in worden gestrooid. Er zal niet over gesproken worden.

Ono zelf lijkt zich van al dat kwaad slechts gedeeltelijk bewust. Hij begrijpt niet precies wat het nou is dat zou verkeerd was. Langzaam schuift de schrijver het doek van de persoonlijke geschiedenis van Ono iets open. Er wordt iets meer duidelijk van de jaren waarin Ono als kunstenaar van het vlietende leven furore maakte met zijn werk.

“Wij richtten ons in die jaren bijna geheel naar zijn waarden en zijn levensstijl en dat hield in dat we veel tijd besteedden aan het verkennen van het ‘vlietende leven’ in onze stad – de nachtelijke wereld van plezier maken, theaters en drinkgelagen, de wereld die de achtergrond vormde van al onze schilderijen.”

Details van dit ‘vlietende leven’ worden nergens in het boek gegeven. Dat vlietende, verdorven leven hoort ook niet bij het nieuwe Japan. Het Japan van Ono’s dochters en zijn schoonzoon. Het is tijd voor een nieuwe start. Mori-san, ooit zijn grote voorbeeld, probeert Ono de gebrekkigheid van het vlietende leven te laten inzien. Maar hij tegelijkertijd ook zien hoe moeilijk, hoe delicaat het is om dit ter sprake te brengen.

“’Dit zijn taferelen uit een geishahuis in Honcho. Een gelegenheid die in mijn jonge jaren hoog in aanzien stond. Wij zijn dikwijls samen naar zoiets toe geweest, Gisaburo en ik.’ Vervolgens, na een paar tellen, zei hij nog eens: “Ze zijn heel gebrekkig, Ono.’”

Andere woorden heeft Mori-san niet. Gebrekkig. Hij heeft er zelfs een stilte voor laten vallen. Dat zou voldoende moeten zijn. Ono weet de waarde van de woorden niet in te schatten.

“’Maar, Sensei, ik begrijp echt niet welke fouten zelfs het scherpste oog in deze prenten zou kunnen vinden.’”

Het gesprek is eigenlijk hier al ten einde. Er wordt om de hete brei heen gedraaid. Dat past in de Japanse cultuur en Ishiguro brengt dat prachtig naar voren. Het onderwerp ligt bovendien te gevoelig. Wij, ja wij, zouden misschien gaan schreeuwen. Wij zouden andere middelen gebruiken om iemand toch te overtuigen. Of toch niet? De wonden van de oorlog waren nog niet geheeld, nog lang niet. Zouden ze ooit volledig herstellen? Zijn onze levens ook niet nog steeds getekend door de oorlog? Die van onze ouders in ieder geval. Hoeveel overlevenden vertelden pas iets over de oorlog toen ze de dood voelden naderen? Hoeveel oorlogsverhalen zijn er nooit verteld, hoeveel zijn er mee gegaan het graf in? Het is goed om het complete beeld te schetsen. Het boek zegt zeker iets over de Japanse cultuur, maar het zegt ook iets over de manier waarop de wereld na de oorlog moest proberen om een nieuwe toekomst op te bouwen. De wereld had definitief zijn onschuld verloren. Naasten hadden hierbij een negatieve hoofdrol opgeëist, bewust of onbewust. Hoe vind je daar de woorden voor? Niet. Die woorden blijven onuitgesproken. Ishiguro laat die onuitgesproken woorden tussen de regels door luid en duidelijk horen.

» details   » naar bericht  » reageer