Boeken / Nieuws / R.I.P.
zoeken in:
0
geplaatst: 5 mei 2008, 09:07 uur
Ik hoorde net een stukje over hem op de radio, maar ik moet bekennen dat ik nog niet van hem of van zijn boeken gehoord had. Maar dat neemt niet weg dat elke dode schrijver er een te veel is natuurlijk.

0
Spijtoptant
geplaatst: 5 mei 2008, 11:30 uur
Nog niet begonnen iets van hem te lezen, zeker de 'Het Bureau-cyclus' niet, en ik denk dat dat voorlopig ook wel niet zal gaan gebeuren, de uitstraling is me te massief grijs.
Maar enige jaren geleden wel regelmatig het hoorspel van Het Bureau in de nachtelijke radiouurtjes gevolgd, en dat was soms best leuk.
Maar enige jaren geleden wel regelmatig het hoorspel van Het Bureau in de nachtelijke radiouurtjes gevolgd, en dat was soms best leuk.
0
geplaatst: 5 mei 2008, 11:41 uur
Nou ja. Het is natuurlijk beter om het in een goede omgeving te lezen in plaats van een center parks achtige omgeving. Maar het is een bevrijding als je dan gelukkig toch nog Voskuil mee hebt. Want het is heerlijk en af en toe (dat is wat minder) erg herkenbaar. Ik raad het iedereen aan. Het werkt verslavend.
0
geplaatst: 5 mei 2008, 13:21 uur
Het nadeel van Voskuil is is dat hij alleen maar dikke pillen heeft geschreven. Dat maakt het weinig uitnodigend om iets van hem te proberen.
Dat grijze valt reuze mee. Het Bureau beschrijft het tijdspad van 1957 tot eind jaren 80 en dat geeft een mooi tijdsbeeld, hoewel dat zich nooit op de voorgrond afspeelt. De relaties tussen mensen (collega's) staat voorop en de conclusie is dat er in de loop der jaren hierin niets veranderd is.
Daarbij is het niet noodzakelijk om de gehele cyclus te lezen. Je kunt het eens proberen met deel I.
Spijtoptant schreef:
Nog niet begonnen iets van hem te lezen, zeker de 'Het Bureau-cyclus' niet, en ik denk dat dat voorlopig ook wel niet zal gaan gebeuren, de uitstraling is me te massief grijs.
....
Nog niet begonnen iets van hem te lezen, zeker de 'Het Bureau-cyclus' niet, en ik denk dat dat voorlopig ook wel niet zal gaan gebeuren, de uitstraling is me te massief grijs.
....
Dat grijze valt reuze mee. Het Bureau beschrijft het tijdspad van 1957 tot eind jaren 80 en dat geeft een mooi tijdsbeeld, hoewel dat zich nooit op de voorgrond afspeelt. De relaties tussen mensen (collega's) staat voorop en de conclusie is dat er in de loop der jaren hierin niets veranderd is.
Daarbij is het niet noodzakelijk om de gehele cyclus te lezen. Je kunt het eens proberen met deel I.

0
Spijtoptant
geplaatst: 5 mei 2008, 13:25 uur
Er is nog zoveel dat ik wil proberen, maar ik zal het op de 'nog te lezen-lijst' graveren.
Overigens is het wel erg vaak dat ik boeken/schrijvers waar ik erg tegenop zie na proberen toch goed kan waarderen.
Overigens is het wel erg vaak dat ik boeken/schrijvers waar ik erg tegenop zie na proberen toch goed kan waarderen.
0
geplaatst: 5 mei 2008, 18:28 uur
Nog wat extra informatie... 
ma 05/05/08 - De Nederlandse schrijver J.J. Voskuil heeft op 81-jarige leeftijd euthanasie gepleegd. De auteur is vooral bekend van zijn romancyclus "Het bureau", die meer dan 5.000 pagina's telt.
Voskuils vrouw laat vandaag in een rouwadvertentie in de Volkskrant weten dat haar man zelf voor zijn einde koos "na een moedig gedragen ziekte".
De auteur debuteerde begin de jaren 60 met de roman "Bij nader inzien". Het boek werd pas in 1991 een succes, toen het tot een televisiereeks werd bewerkt.
Midden de jaren 90 brak Voskuil door met zijn cyclus "Het bureau", waarin de auteur zijn dertigjarige loopbaan als ambtenaar beschrijft.
Hij kreeg er onder meer de Ferdinand Bordewijkprijs en de Libris Literatuurprijs voor.
Behalve romans publiceerde J.J. Voskuil ook wetenschappelijk werk en reisdagboeken. De auteur werkte jarenlang als volkenkundige in het Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde.
Voskuil is in zijn huis in Amsterdam overleden. Donderdag wordt hij begraven in zijn geboorteplaats Den Haag.
Bron: www.deredactie.be (met bijhorend audio-fragment)

ma 05/05/08 - De Nederlandse schrijver J.J. Voskuil heeft op 81-jarige leeftijd euthanasie gepleegd. De auteur is vooral bekend van zijn romancyclus "Het bureau", die meer dan 5.000 pagina's telt.
Voskuils vrouw laat vandaag in een rouwadvertentie in de Volkskrant weten dat haar man zelf voor zijn einde koos "na een moedig gedragen ziekte".
De auteur debuteerde begin de jaren 60 met de roman "Bij nader inzien". Het boek werd pas in 1991 een succes, toen het tot een televisiereeks werd bewerkt.
Midden de jaren 90 brak Voskuil door met zijn cyclus "Het bureau", waarin de auteur zijn dertigjarige loopbaan als ambtenaar beschrijft.
Hij kreeg er onder meer de Ferdinand Bordewijkprijs en de Libris Literatuurprijs voor.
Behalve romans publiceerde J.J. Voskuil ook wetenschappelijk werk en reisdagboeken. De auteur werkte jarenlang als volkenkundige in het Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde.
Voskuil is in zijn huis in Amsterdam overleden. Donderdag wordt hij begraven in zijn geboorteplaats Den Haag.
Bron: www.deredactie.be (met bijhorend audio-fragment)

0
Spijtoptant
geplaatst: 5 mei 2008, 18:40 uur
Mooi, J.J. !
Weer een voorvechter voor een zelfgekozen levenseinde !
Moge je in rust en vrede gegaan zijn !
Weer een voorvechter voor een zelfgekozen levenseinde !
Moge je in rust en vrede gegaan zijn !
0
psyche (crew)
geplaatst: 5 mei 2008, 22:39 uur
DvonGeem schreef:
Is iets voor tijdens een ietwat treurige vakantie in een Center parks achtige omgeving terwijl het buiten rotweer is. Dan heb je gelukkig nog altijd vijduizendachtenvijftig pagina's heerlijk Voskuil gezever.
Is iets voor tijdens een ietwat treurige vakantie in een Center parks achtige omgeving terwijl het buiten rotweer is. Dan heb je gelukkig nog altijd vijduizendachtenvijftig pagina's heerlijk Voskuil gezever.
Prowisorio schreef:
Ik word al depressief als ik dit lees... laat staan dat ik het daar echt moet lezen...
Ik word al depressief als ik dit lees... laat staan dat ik het daar echt moet lezen...

Ja, maar ik word dan ook echt depri van Center Parcs en wat is er mooier dan vluchten in een boek dat vast in dat weekend of die midweek niet uitkomt en dan thuis nagenieten want...
DvonGeem schreef:
Het werkt verslavend.
Het werkt verslavend.
Zal het misschien iets voor van de zomer zijn, daar denk ik nu namelijk al over na, ik zal jullie de Spaanse details besparen ...

0
geplaatst: 9 mei 2008, 20:47 uur
‘Een lezer moet in de tekst kunnen verdwalen. Dat is belangrijker dan begrijpen. Verdwalen als in een woud.’ Deze opvatting huldigde Willem Brakman, een van de meest hermetische schrijvers in de moderne Nederlandse literatuur. Hij sprak wel eens de vrees uit dat er ooit een lezer zou zijn die zijn werk volledig zou kunnen doorgronden. Gisteren is hij in de vroege ochtend in zijn woonplaats Enschede overleden, zo maakte uitgeverij Querido bekend. Hij was al geruime tijd ziek en is 85 jaar geworden.
De in 1922 in Den Haag geboren Willem Brakman was 39 en huisarts toen hij in 1961 debuteerde met Een winterreis. De roman werd onderscheiden met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs. ‘Dat hij een schrijver is staat vast,’ oordeelde Kees Fens toen al in een bespreking. De hoofdpersoon in het boek is de arts Akijn die het verleden van zijn vader wil leren kennen. Maar op een reis naar diens geboortestreek lukt het hem niet om het verleden op te roepen. Tegen verval is geen verweer. Dat zal nog vaker blijken in Brakmans werk. Een eerdere episode uit het leven van Akijn staat centraal in Die ene mens (1961), zijn tweede roman. Akijn wordt daarin geconfronteerd met het overlijden van zijn jeugdvriend.
Sinds het begin van de jaren ‘60 heeft Brakman een groot aantal romans en verhalenbundels geschreven. In 1979 kreeg hij de F. Bordewijk-prijs voor de bundel Zes subtiele verhalen. Zijn hele oeuvre werd bekroond met de P.C.Hooft-prijs van 1980. Aanvankelijk werd in reacties op zijn werk vaak gewezen op verwantschap met Vestdijk. Volgens Brakman had dat vooral te maken met een uitspraak van hemzelf in 1962 dat ‘Vestdijk altijd als een dak boven me heeft gezweefd’ en op het feit dat beiden arts waren. Wat Brakman wel met Vestdijk verbond, was dat ook voor hem leek te gelden dat hij sneller schreef dan God kan lezen.
Voor hij zich geheel aan het schrijven ging wijden, legde hij zich toe op het schilderen en tekenen. Zijn capaciteiten op dit terrein zijn merkbaar in de kleurrijke en schilderachtige taferelen waaruit zijn boeken bestaan. Destijds werd hij door zijn vriend Nol Gregoor geïntroduceerd in diens kring van schilders en dichters. Een concreet beeld vormt vaak de basis voor de uitbundige vertellingen in zijn romans. In verschillende boeken zet een kunstwerk de carrousel in gang. Dat kan een schilderij zijn, zoals in De vadermoorders (1989) of een boek zoals in Het zwart uit de mond van Madame Bovary (1974) en De oorveeg (1984). De roman Vincent (1993), over een schilder die zich ‘intimist’ noemt, zit vol referenties aan het werk van Van Gogh en in Het groen van Delvaux (1996), over een schrijver die colleges geeft op een academisch instituut, is het dreigende groen op het schilderij ‘Acropolis’ van Paul Delvaux een leidmotief. Letter en kleur (2001) bevat een keuze van 49 van Brakmans eigen schilderijen en tekeningen.
Nazomer (2003) was het vijftigste boek van Brakman. In deze roman erft een man een oud huis vlakbij de grens met België. Door het bezoek van vroegere bekenden en in zijn verbeelding wordt hij er teruggeworpen op zijn verleden. ‘Bij Brakman staat de wereld, vaak nog driedubbel, op z'n kop. Verbeelding van de hoogste orde.’ Aldus Tom van Deel over Moenens luchtige sprongen (2005), een variant op het mirakelspel Mariken van Nieumeghen, waarin de duivel met het ene oog huishoudt in Scheveningen. Naar de zee, om het strand te zien (2006), momenteel Brakmans laatste boek, sluit daarop aan. Het geeft een mythisch inkijkje in zijn jeugd in en rond Scheveningen.
De raadselachtige, heel eigen wereld die Brakman in zijn boeken tot leven wekte, hield ook een uitdaging in om te schrijven over zijn oeuvre. Dat gebeurde niet in de laatste plaats door hemzelf. De essaybundel Een wak in het kroos (1983) werd door Tom van Deel getypeerd als ‘de best denkbare secundaire literatuur over Brakman’, en zelf ook literatuur van de eerste orde. Pop op de bank (1989) en J’ accuse! (2004) zijn autobiografieën. Vertelt hij in het eerste deel van dit laatste boek over zijn jeugd in Scheveningen, in het tweede deel gaat hij meer essayistisch in op zijn schrijverschap en de motieven daarin.
Bron: Literatuurplein
De in 1922 in Den Haag geboren Willem Brakman was 39 en huisarts toen hij in 1961 debuteerde met Een winterreis. De roman werd onderscheiden met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs. ‘Dat hij een schrijver is staat vast,’ oordeelde Kees Fens toen al in een bespreking. De hoofdpersoon in het boek is de arts Akijn die het verleden van zijn vader wil leren kennen. Maar op een reis naar diens geboortestreek lukt het hem niet om het verleden op te roepen. Tegen verval is geen verweer. Dat zal nog vaker blijken in Brakmans werk. Een eerdere episode uit het leven van Akijn staat centraal in Die ene mens (1961), zijn tweede roman. Akijn wordt daarin geconfronteerd met het overlijden van zijn jeugdvriend.
Sinds het begin van de jaren ‘60 heeft Brakman een groot aantal romans en verhalenbundels geschreven. In 1979 kreeg hij de F. Bordewijk-prijs voor de bundel Zes subtiele verhalen. Zijn hele oeuvre werd bekroond met de P.C.Hooft-prijs van 1980. Aanvankelijk werd in reacties op zijn werk vaak gewezen op verwantschap met Vestdijk. Volgens Brakman had dat vooral te maken met een uitspraak van hemzelf in 1962 dat ‘Vestdijk altijd als een dak boven me heeft gezweefd’ en op het feit dat beiden arts waren. Wat Brakman wel met Vestdijk verbond, was dat ook voor hem leek te gelden dat hij sneller schreef dan God kan lezen.
Voor hij zich geheel aan het schrijven ging wijden, legde hij zich toe op het schilderen en tekenen. Zijn capaciteiten op dit terrein zijn merkbaar in de kleurrijke en schilderachtige taferelen waaruit zijn boeken bestaan. Destijds werd hij door zijn vriend Nol Gregoor geïntroduceerd in diens kring van schilders en dichters. Een concreet beeld vormt vaak de basis voor de uitbundige vertellingen in zijn romans. In verschillende boeken zet een kunstwerk de carrousel in gang. Dat kan een schilderij zijn, zoals in De vadermoorders (1989) of een boek zoals in Het zwart uit de mond van Madame Bovary (1974) en De oorveeg (1984). De roman Vincent (1993), over een schilder die zich ‘intimist’ noemt, zit vol referenties aan het werk van Van Gogh en in Het groen van Delvaux (1996), over een schrijver die colleges geeft op een academisch instituut, is het dreigende groen op het schilderij ‘Acropolis’ van Paul Delvaux een leidmotief. Letter en kleur (2001) bevat een keuze van 49 van Brakmans eigen schilderijen en tekeningen.
Nazomer (2003) was het vijftigste boek van Brakman. In deze roman erft een man een oud huis vlakbij de grens met België. Door het bezoek van vroegere bekenden en in zijn verbeelding wordt hij er teruggeworpen op zijn verleden. ‘Bij Brakman staat de wereld, vaak nog driedubbel, op z'n kop. Verbeelding van de hoogste orde.’ Aldus Tom van Deel over Moenens luchtige sprongen (2005), een variant op het mirakelspel Mariken van Nieumeghen, waarin de duivel met het ene oog huishoudt in Scheveningen. Naar de zee, om het strand te zien (2006), momenteel Brakmans laatste boek, sluit daarop aan. Het geeft een mythisch inkijkje in zijn jeugd in en rond Scheveningen.
De raadselachtige, heel eigen wereld die Brakman in zijn boeken tot leven wekte, hield ook een uitdaging in om te schrijven over zijn oeuvre. Dat gebeurde niet in de laatste plaats door hemzelf. De essaybundel Een wak in het kroos (1983) werd door Tom van Deel getypeerd als ‘de best denkbare secundaire literatuur over Brakman’, en zelf ook literatuur van de eerste orde. Pop op de bank (1989) en J’ accuse! (2004) zijn autobiografieën. Vertelt hij in het eerste deel van dit laatste boek over zijn jeugd in Scheveningen, in het tweede deel gaat hij meer essayistisch in op zijn schrijverschap en de motieven daarin.
Bron: Literatuurplein
0
geplaatst: 15 mei 2008, 23:34 uur
De socioloog en columnist J. A.A. van Doorn is gisteren op 83-jarige leeftijd aan kanker overleden. Hij schreef van 1982 tot 1990 voor NRC Handelsblad en daarna voor HP/De Tijd en Trouw. Jacques van Doorn was een van de grondleggers van de Nederlandse sociologie en van de sociale faculteit in Rotterdam.
Politiek bewoog hij zich van links tot rechts-conservatief. Hij schreef niet om zijn persoonlijke mening te uiten, maar gaf analyses en argumenten. Hij zag zichzelf als de Robin Hood van het vrije woord.
Bij de NRC stopte hij in 1990 nadat hij was beschuldigd van antisemitisme. Later erkende de krant dat dit onjuist was.
Bron: NOS Teletekst
Politiek bewoog hij zich van links tot rechts-conservatief. Hij schreef niet om zijn persoonlijke mening te uiten, maar gaf analyses en argumenten. Hij zag zichzelf als de Robin Hood van het vrije woord.
Bij de NRC stopte hij in 1990 nadat hij was beschuldigd van antisemitisme. Later erkende de krant dat dit onjuist was.
Bron: NOS Teletekst
0
geplaatst: 11 juni 2008, 20:09 uur
‘U was een fijne bewoner. / Dat moest ik u namens allen overbrengen… / Iemand heeft voorgesteld / bij het avondeten iets te zingen. / Dus dat gaat gebeuren. / Wij hebben de woorden / van het internet gehaald.’ In Het is hier altijd laat van licht, een uitgave van Nieuw Amsterdam, heeft Adriaan Jaeggi enkele gedichten opgenomen die hij schreef bij eenzame uitvaarten. In de bundel verzamelde hij zijn Amsterdamse stadsgedichten, zoals de ondertitel luidt. Van 2006 tot dit jaar was hij de eerste stadsdichter van Amsterdam.
Veilige buffer
‘Bij alles wat ik tot nu toe geschreven heb, van romans tot poëzierecensies, van gedichten tot columns, was er altijd de geruststellende wetenschap dat het niet over mij ging, de veilige buffer van de fictie. Daar kan ik mij niet meer achter verschuilen: het gaat ineens wel degelijk over mij, meer dan ooit.’ Dat schreef Jaeggi vorige week in zijn laatste column in Het Parool. Die besloot hij met de troostrijke gedachte dat hij zich bij het schrijven van die laatste regels ervan een stuk beter voelde dan bij het begin. ‘Zolang schrijven even goed helpt als die pillen houd ik het nog wel even vol.’ Het heeft niet zo mogen zijn. Gisteravond is hij, 45 jaar oud, overleden.
Gevoel voor relativering
Toen drie maanden geleden de diagnose darmkanker werd gesteld, was de verwachting dat hij nog een jaar of twee te leven had. In die tijd wilde hij nog een roman en een kinderboek schrijven. Dat zal er niet meer van komen. Volgens afspraak met Het Parool berichtte hij in de columns die hij sinds enkele maanden voor het dagblad schreef, over zijn ziekte. Hij deed dat met veel gevoel voor relativering, zoals hij in de columns die hij eerder voor het Volkskrant Magazine schreef, zijn rol als moderne vader en macho man relativeerde. Zijn grootste kracht was zijn humor, aldus Barbara van Beukering in het Radio 1 Journaal. Eerst als hoofdredacteur van het Magazine en momenteel van Het Parool heeft zij hem van nabij gevolgd. Een tachtigtal van zijn columns en vier ‘miniromans’ zijn in 2004 gebundeld in Luxeproblemen.
Dichter en redacteur
De in 1963 geboren Jaeggi studeerde Engelse taal- en letterkunde in Leiden. Tijdens zijn studie werkte hij onder meer als trombonist, duikinstructeur, vorkheftruckchauffeur en snackbarhouder, is op zijn website te lezen. In zijn laatste studiejaar werd hij redacteur van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures. Daarin schreef hij, onder het pseudoniem Simon Troost, ook gedichten. In 1995 werd hij redacteur bij de uitgeverij Thomas Rap. Toen die in 1999 opging in De Bezige Bij, was hij daar tweeënhalf jaar redacteur.
Romancier
In 1995 debuteerde hij als romancier met De tol van de roem. De band waarbij de verteller trompet speelt, heeft behoorlijk veel succes. Dat wordt echter ondermijnd door zijn geheime relatie met de vriendin van zijn beste vriend en collega. Veel aandacht en waardering kreeg Jaeggi’s tweede roman Held van beroep (1999), waarin een jongen van vijftien met veel ironie het wel en wee observeert van zijn half-Italiaanse familie, waarin de sterfgevallen elkaar in hoog tempo opvolgen, en van het gezin waarin hij opgroeit. Sorry dat ik het paard en de hond heb doodgeschoten was in 2002 zijn eerste dichtbundel onder eigen naam. Onder zijn pseudoniem Simon Troost was in 1994 Cowboys hebben het maar makkelijk verschenen, met daarin onder meer een aantal gedichten uit Propria Cures.
Trombonist
Als kind zat hij eerst op blokfluitles, niet tot zijn onverdeeld genoegen. Toen hij voor het eerst een trombone hoorde, wist hij meteen dat dit zijn instrument was. Na jarenlang oefenen werd hij afgewezen voor het conservatorium. Wel is hij blijven spelen en optreden, want een leven zonder trombone kon hij zich niet voorstellen, zoals hij schreef in Tromboneliefde (2006). Op de bundel met de Amsterdamse stadsgedichten na is de roman Edele dieren (2007) zijn laatste boek. Tussen zes Nederlanders die gezamenlijk op vakantie gaan in een luxueuze villa op het Italiaanse platteland ontstaan spanningen, mede omdat een van hen op de heenreis een geit heeft doodgereden.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
Veilige buffer
‘Bij alles wat ik tot nu toe geschreven heb, van romans tot poëzierecensies, van gedichten tot columns, was er altijd de geruststellende wetenschap dat het niet over mij ging, de veilige buffer van de fictie. Daar kan ik mij niet meer achter verschuilen: het gaat ineens wel degelijk over mij, meer dan ooit.’ Dat schreef Jaeggi vorige week in zijn laatste column in Het Parool. Die besloot hij met de troostrijke gedachte dat hij zich bij het schrijven van die laatste regels ervan een stuk beter voelde dan bij het begin. ‘Zolang schrijven even goed helpt als die pillen houd ik het nog wel even vol.’ Het heeft niet zo mogen zijn. Gisteravond is hij, 45 jaar oud, overleden.
Gevoel voor relativering
Toen drie maanden geleden de diagnose darmkanker werd gesteld, was de verwachting dat hij nog een jaar of twee te leven had. In die tijd wilde hij nog een roman en een kinderboek schrijven. Dat zal er niet meer van komen. Volgens afspraak met Het Parool berichtte hij in de columns die hij sinds enkele maanden voor het dagblad schreef, over zijn ziekte. Hij deed dat met veel gevoel voor relativering, zoals hij in de columns die hij eerder voor het Volkskrant Magazine schreef, zijn rol als moderne vader en macho man relativeerde. Zijn grootste kracht was zijn humor, aldus Barbara van Beukering in het Radio 1 Journaal. Eerst als hoofdredacteur van het Magazine en momenteel van Het Parool heeft zij hem van nabij gevolgd. Een tachtigtal van zijn columns en vier ‘miniromans’ zijn in 2004 gebundeld in Luxeproblemen.
Dichter en redacteur
De in 1963 geboren Jaeggi studeerde Engelse taal- en letterkunde in Leiden. Tijdens zijn studie werkte hij onder meer als trombonist, duikinstructeur, vorkheftruckchauffeur en snackbarhouder, is op zijn website te lezen. In zijn laatste studiejaar werd hij redacteur van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures. Daarin schreef hij, onder het pseudoniem Simon Troost, ook gedichten. In 1995 werd hij redacteur bij de uitgeverij Thomas Rap. Toen die in 1999 opging in De Bezige Bij, was hij daar tweeënhalf jaar redacteur.
Romancier
In 1995 debuteerde hij als romancier met De tol van de roem. De band waarbij de verteller trompet speelt, heeft behoorlijk veel succes. Dat wordt echter ondermijnd door zijn geheime relatie met de vriendin van zijn beste vriend en collega. Veel aandacht en waardering kreeg Jaeggi’s tweede roman Held van beroep (1999), waarin een jongen van vijftien met veel ironie het wel en wee observeert van zijn half-Italiaanse familie, waarin de sterfgevallen elkaar in hoog tempo opvolgen, en van het gezin waarin hij opgroeit. Sorry dat ik het paard en de hond heb doodgeschoten was in 2002 zijn eerste dichtbundel onder eigen naam. Onder zijn pseudoniem Simon Troost was in 1994 Cowboys hebben het maar makkelijk verschenen, met daarin onder meer een aantal gedichten uit Propria Cures.
Trombonist
Als kind zat hij eerst op blokfluitles, niet tot zijn onverdeeld genoegen. Toen hij voor het eerst een trombone hoorde, wist hij meteen dat dit zijn instrument was. Na jarenlang oefenen werd hij afgewezen voor het conservatorium. Wel is hij blijven spelen en optreden, want een leven zonder trombone kon hij zich niet voorstellen, zoals hij schreef in Tromboneliefde (2006). Op de bundel met de Amsterdamse stadsgedichten na is de roman Edele dieren (2007) zijn laatste boek. Tussen zes Nederlanders die gezamenlijk op vakantie gaan in een luxueuze villa op het Italiaanse platteland ontstaan spanningen, mede omdat een van hen op de heenreis een geit heeft doodgereden.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
0
geplaatst: 15 juni 2008, 23:50 uur
‘Mijn uitvaart heb ik al geregeld. Die stel ik me vooral sober voor. Een gregoriaanse mis in de Krijtberg. De jezuïetenkerk. Geen preek. Niets over mij, niets persoonlijks. Ik lig niet in die kist in die kerk omdat ik zo veel stukjes heb geschreven. Dat doet niet ter zake. Ik lig daar, omdat ik bij de kerk wil horen. Die kerk hoort onverbrekelijk bij mij, al is er een periode van twintig jaar geweest dat ik niet meer naar de mis ben gegaan.’
Dat zei Kees Fens onlangs in een gesprek met H.M. van den Brink en Rachel Visser dat is opgenomen in het juni-julinummer 2008 van De Gids, een themanummer Hemel en aarde, in aansluiting bij het Holland Festival. Gisteren is hij, 78 jaar oud, overleden in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam. Hij was er drie weken geleden vanwege een longziekte opgenomen.
Paulus-moment
Kees (voluit: Cornelis Walterus Antonius) Fens was in 1929 geboren in Amsterdam. Toen hij tien was, zag hij op een schoolplaat een scriptorium, de ruimte waarin in de Middeleeuwen monniken boeken overschreven. In het interview in De Gids noemde hij dat een ‘Paulus-moment’. Hij werd toen geconfronteerd met een afgezonderde, een gesloten, ‘ideale wereld’. ‘De wereld van de Middeleeuwen op die plaat, en die van het oude christendom waarover ik later leerde, gaven het gevoel dat ik er thuis was gekomen.’ Een jaar of drie later ontdekte hij via het werk van Antoon Coolen en nog wat later Slauerhoff de literatuur, waarna hij zich ook altijd thuis zou blijven voelen in de wereld van het boek. Zijn eerste literaire kritieken schreef hij in 1955 voor het katholieke weekblad De Linie. Vijf jaar later stapte hij over naar het dagblad De Tijd. In 1962 richtte hij met H.U. Jessurun d’Oliveira en J.J. Oversteegen het literair tijdschrift Merlyn op. Dat stond aan de basis van de academische close reading. De persoonlijkheid van de auteur en de criticus blijven daarin buiten beeld.
Maandagochtendrubriek
Sinds 1968 schreef Kees Fens voor de Volkskrant, tot 1977 als vast criticus. Vanaf 1978 berichtte hij over boeken die hij zelf van belang vond en ook over vele andere onderwerpen. Zijn maandagochtendrubriek werd door de Universiteit van Amsterdam die hem in 2004 een eredoctoraat verleende, een standaard genoemd voor de Nederlandse literaire kritiek. Zijn stukken groeiden uit van louter boekbesprekingen tot essays, waarvoor een boek vaak slechts een aanleiding was. Veel schrijvers heeft hij onder de aandacht gebracht van het grote publiek en heel wat academische proefschriften kregen door zijn stukken bredere interesse. Voor zijn literaire kritieken heeft hij diverse prijzen ontvangen, waaronder de Prijs der literaire kritiek 1962 en de P.C. Hooftprijs 1990.
Sport
‘Ik kan me mijn leven niet voorstellen met alleen literatuur. Ik moet er nog een paar andere dingen naast doen.’ Dat zei Fens in een interview in 1982, toen hij (als eerste niet-academicus) aan de universiteit van Nijmegen tot hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde werd benoemd. Een van die andere dingen was de sport. Onder eigen naam heeft hij columns over sport geschreven, die in 1980 werden gebundeld in Waarom ik niet tennis (en ook niet hockey). Als A.L. Boom schreef hij essays over allerlei onderwerpen. Twee boeken verschenen onder dat pseudoniem: De eenzame schaatser : doorslagen van De Tijd (1978) en Mijnheer en mevrouw Aluin & andere tussenteksten (1981).
Bundelingen
Zijn kritieken, essays en andere stukken zijn verder gebundeld in onder meer De eigenzinnigheid van de literatuur (1964), De gevestigde chaos (1966), Tussentijds (1972), Oliver Hardy als denker (1982), Voetstukken (1991), Leermeesters (1994), Lijden, liefhebben en schrijven (2002), Dat oude Europa (2004) en In het voorbijgaan (2007). Zijn inleiding in De regel van Augustinus (2005) en nawoord in Het evangelie volgens Lucas ; De handelingen van de apostelen : in de Nieuwe Bijbelvertaling (2006) getuigen van zijn interesse voor de religie en verbondenheid met het erfgoed van het christendom.
Kijk op kritiek
Stratenboek (2002) is een bundeling van vijfentwintig essays over straten waaraan hij bijzondere herinneringen bewaarde. Samen vormen al die straten een ‘innerlijke plattegrond’ van zijn ideale stad. Het dit jaar verschenen Het geluk van de brug : het Amsterdam van Kees Fens bevat columns over zijn geboortestad. Op weg naar het schavot was het Boekenweekessay dat hij vorig jaar op verzoek van de CPNB schreef. Bij zijn eredoctoraat werd hem Kijk op kritiek : essays voor Kees Fens aangeboden, met daarin vijfentwintig essays over de literaire kritiek. Tom van Deel en H.U. Jessurun d’Oliveira prijzen hem daarin vanwege zijn grote betekenis voor de literaire kritiek.
Morgenavond om 23.50 uur wordt in Het uur van de wolf op Nederland 2 Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel uitgezonden, een documentaire die Hans Keller over hem heeft gemaakt.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
Dat zei Kees Fens onlangs in een gesprek met H.M. van den Brink en Rachel Visser dat is opgenomen in het juni-julinummer 2008 van De Gids, een themanummer Hemel en aarde, in aansluiting bij het Holland Festival. Gisteren is hij, 78 jaar oud, overleden in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam. Hij was er drie weken geleden vanwege een longziekte opgenomen.
Paulus-moment
Kees (voluit: Cornelis Walterus Antonius) Fens was in 1929 geboren in Amsterdam. Toen hij tien was, zag hij op een schoolplaat een scriptorium, de ruimte waarin in de Middeleeuwen monniken boeken overschreven. In het interview in De Gids noemde hij dat een ‘Paulus-moment’. Hij werd toen geconfronteerd met een afgezonderde, een gesloten, ‘ideale wereld’. ‘De wereld van de Middeleeuwen op die plaat, en die van het oude christendom waarover ik later leerde, gaven het gevoel dat ik er thuis was gekomen.’ Een jaar of drie later ontdekte hij via het werk van Antoon Coolen en nog wat later Slauerhoff de literatuur, waarna hij zich ook altijd thuis zou blijven voelen in de wereld van het boek. Zijn eerste literaire kritieken schreef hij in 1955 voor het katholieke weekblad De Linie. Vijf jaar later stapte hij over naar het dagblad De Tijd. In 1962 richtte hij met H.U. Jessurun d’Oliveira en J.J. Oversteegen het literair tijdschrift Merlyn op. Dat stond aan de basis van de academische close reading. De persoonlijkheid van de auteur en de criticus blijven daarin buiten beeld.
Maandagochtendrubriek
Sinds 1968 schreef Kees Fens voor de Volkskrant, tot 1977 als vast criticus. Vanaf 1978 berichtte hij over boeken die hij zelf van belang vond en ook over vele andere onderwerpen. Zijn maandagochtendrubriek werd door de Universiteit van Amsterdam die hem in 2004 een eredoctoraat verleende, een standaard genoemd voor de Nederlandse literaire kritiek. Zijn stukken groeiden uit van louter boekbesprekingen tot essays, waarvoor een boek vaak slechts een aanleiding was. Veel schrijvers heeft hij onder de aandacht gebracht van het grote publiek en heel wat academische proefschriften kregen door zijn stukken bredere interesse. Voor zijn literaire kritieken heeft hij diverse prijzen ontvangen, waaronder de Prijs der literaire kritiek 1962 en de P.C. Hooftprijs 1990.
Sport
‘Ik kan me mijn leven niet voorstellen met alleen literatuur. Ik moet er nog een paar andere dingen naast doen.’ Dat zei Fens in een interview in 1982, toen hij (als eerste niet-academicus) aan de universiteit van Nijmegen tot hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde werd benoemd. Een van die andere dingen was de sport. Onder eigen naam heeft hij columns over sport geschreven, die in 1980 werden gebundeld in Waarom ik niet tennis (en ook niet hockey). Als A.L. Boom schreef hij essays over allerlei onderwerpen. Twee boeken verschenen onder dat pseudoniem: De eenzame schaatser : doorslagen van De Tijd (1978) en Mijnheer en mevrouw Aluin & andere tussenteksten (1981).
Bundelingen
Zijn kritieken, essays en andere stukken zijn verder gebundeld in onder meer De eigenzinnigheid van de literatuur (1964), De gevestigde chaos (1966), Tussentijds (1972), Oliver Hardy als denker (1982), Voetstukken (1991), Leermeesters (1994), Lijden, liefhebben en schrijven (2002), Dat oude Europa (2004) en In het voorbijgaan (2007). Zijn inleiding in De regel van Augustinus (2005) en nawoord in Het evangelie volgens Lucas ; De handelingen van de apostelen : in de Nieuwe Bijbelvertaling (2006) getuigen van zijn interesse voor de religie en verbondenheid met het erfgoed van het christendom.
Kijk op kritiek
Stratenboek (2002) is een bundeling van vijfentwintig essays over straten waaraan hij bijzondere herinneringen bewaarde. Samen vormen al die straten een ‘innerlijke plattegrond’ van zijn ideale stad. Het dit jaar verschenen Het geluk van de brug : het Amsterdam van Kees Fens bevat columns over zijn geboortestad. Op weg naar het schavot was het Boekenweekessay dat hij vorig jaar op verzoek van de CPNB schreef. Bij zijn eredoctoraat werd hem Kijk op kritiek : essays voor Kees Fens aangeboden, met daarin vijfentwintig essays over de literaire kritiek. Tom van Deel en H.U. Jessurun d’Oliveira prijzen hem daarin vanwege zijn grote betekenis voor de literaire kritiek.
Morgenavond om 23.50 uur wordt in Het uur van de wolf op Nederland 2 Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel uitgezonden, een documentaire die Hans Keller over hem heeft gemaakt.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
0
psyche (crew)
geplaatst: 16 juni 2008, 00:07 uur
DvonGeem schreef:
Morgenavond om 23.50 uur wordt in Het uur van de wolf op Nederland 2 Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel uitgezonden, een documentaire die Hans Keller over hem heeft gemaakt.
Morgenavond om 23.50 uur wordt in Het uur van de wolf op Nederland 2 Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel uitgezonden, een documentaire die Hans Keller over hem heeft gemaakt.
Ga ik kijken. Ik heb ooit een uitspraak van hem geleend (netjes verantwoord dat ik dit heb gedaan en hem voorts tegengesproken).
0
geplaatst: 16 juni 2008, 19:00 uur
In het in maart bij Atlas verschenen De spoorzoeker reist Kamiel Vanhole door het literaire verleden van Europa. Hij wandelt met Herman Teirlinck door het Brussel van de belle époque, gaat in Zürich op zoek naar sporen van Max Frisch en in Galicie naar die van Bruno Schulz en kijkt door de ogen van Georges Perec naar Parijs. Zijn zwerftocht voert hem tot in Armenië en Iran. Met dit boek keerde hij terug naar zijn oude liefde, het reisverhaal. Zijn eerste publicatie, Een demon in Brussel (1990), was eveneens het relaas van een aantal reizen door Europa.
De spoorzoeker blijft allicht Vanholes laatste boek. Gisteren is hij, na een lang ziekbed, overleden. Hij was in 1954 geboren in Etterbeek, een deelgemeente van Brussel, maar groeide op in het dorp Sterrebeek. Na de studie Germaanse filologie in Leuven en zijn burgerdienst ging hij in de Brusselse tekenfilmstudio Garphoui als scenarist aan de slag. Samen met tekenaar Jacques Faton publiceerde hij in 1983 het stripverhaal L'ascension pneumatique de Michel Goffinard.
Hij vertaalde verhalen en essays van onder anderen Vladimir Nabokov, John Berger, Marguerite Duras, John Updike en Charles Simic. Op zijn debuut Een demon in Brussel volgde in 1992 Landschap van Laura, poëtische teksten bij tekeningen van Laura de Josselin de Jong, en in 1993 De beet van de schildpad, zijn eerste roman, het schrijnende levensverhaal van een vrouw die op haar 79ste vanuit Vlaanderen terugkeert naar Ierland, waar ze als kind haar moeder verloor. Zijn andere romans zijn Overstekend wild (1995), O Heer, waar zijn uw zijstraten? (2002) en Bea (2006). In die laatste roman belandt de vijftienjarige, fantasierijke Bea in het dodenrijk, waaruit ze uit alle macht probeert te ontsnappen.
Over de toenemende politieke verrechtsing in de Vlaamse politiek, met name over de opkomst van het Vlaams Blok, schreef hij in 1993 met de dichter Charles Ducal het brievenboek Over de voorrang van rechts. Reeuw : steekspel om een heuvelrug en De nacht van Margaretha zijn toneelteksten, beide uit 2000.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
De spoorzoeker blijft allicht Vanholes laatste boek. Gisteren is hij, na een lang ziekbed, overleden. Hij was in 1954 geboren in Etterbeek, een deelgemeente van Brussel, maar groeide op in het dorp Sterrebeek. Na de studie Germaanse filologie in Leuven en zijn burgerdienst ging hij in de Brusselse tekenfilmstudio Garphoui als scenarist aan de slag. Samen met tekenaar Jacques Faton publiceerde hij in 1983 het stripverhaal L'ascension pneumatique de Michel Goffinard.
Hij vertaalde verhalen en essays van onder anderen Vladimir Nabokov, John Berger, Marguerite Duras, John Updike en Charles Simic. Op zijn debuut Een demon in Brussel volgde in 1992 Landschap van Laura, poëtische teksten bij tekeningen van Laura de Josselin de Jong, en in 1993 De beet van de schildpad, zijn eerste roman, het schrijnende levensverhaal van een vrouw die op haar 79ste vanuit Vlaanderen terugkeert naar Ierland, waar ze als kind haar moeder verloor. Zijn andere romans zijn Overstekend wild (1995), O Heer, waar zijn uw zijstraten? (2002) en Bea (2006). In die laatste roman belandt de vijftienjarige, fantasierijke Bea in het dodenrijk, waaruit ze uit alle macht probeert te ontsnappen.
Over de toenemende politieke verrechtsing in de Vlaamse politiek, met name over de opkomst van het Vlaams Blok, schreef hij in 1993 met de dichter Charles Ducal het brievenboek Over de voorrang van rechts. Reeuw : steekspel om een heuvelrug en De nacht van Margaretha zijn toneelteksten, beide uit 2000.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
0
psyche (crew)
geplaatst: 17 juni 2008, 01:13 uur
DvonGeem schreef:
Morgenavond om 23.50 uur wordt in Het uur van de wolf op Nederland 2 Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel uitgezonden, een documentaire die Hans Keller over hem heeft gemaakt.
Morgenavond om 23.50 uur wordt in Het uur van de wolf op Nederland 2 Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel uitgezonden, een documentaire die Hans Keller over hem heeft gemaakt.
Een hoop gekrakeel onder de voetbalsupporters dat ik dit in de kleine uurtjes wilde zien. Ik kan alvast zeggen dat ik het niet had willen missen en hoe idioot want onwaarschijnlijk dat het ooit gebeurd zou zijn, wat jammer dat ik de man nooit persoonlijk gesproken heb.
De documentaire begon met een uitspraak van Fens over de kerk waar hij als kind kwam en waarmee hij bij voorbaat mijn hart stal:
Er is niets meer over dan een geraamte, toch is dit het geluk van mijn jeugd. Het is een rare zin. Toch is het zo.
Ja, wat jammer dat Kees Fens niet meer leeft. Als het zo zou zijn geweest had ik na het zien van de documentaire wel de brutaliteit gehad contact met hem te zoeken. Want o, wat herken ik al die flarden, die scherven die mij doen terugdenken aan het kind dat ik zelf ooit was, een heidenkind zoals me door een goed katholiek welteverstaan werd ingefluisterd, een kind dat evengoed gevoelig was voor de kunst in de kerk van verre familie en wie weet daarmee, voor God.
Het was mooi om te zien hoe Kees Fens de programmamaker heeft geattendeerd op plekken in de wereld waar hemel een aarde samenkomen, de kathedraal van Chartres. Om precies dezelfde reden vertrok ik zo'n tien jaar geleden in mijn eentje naar Leon. Om een rozet in een raam te zien, de werking van lichtval.
Uitspraken dat de kerk hem geleerd heeft de dubbelzinnigheid van taal te zien, dat niets christelijkers is dan de verzoening van lichaam en geest en dat juist dat Fens grootste mislukking was, zijn ambivalentie tussen mensen willen zijn of juist de afzondering te zoeken. Ze passen me als een jasje.
Nog een laatste citaat uit de mond van Fens: Het is een straat van niks, maar het is wel mijn enige thuis geweest.
Nu weet ik waarom ik steeds weer, als ik voor mijn werk in mijn geboortestad ben, door de straat met mijn ouderlijk huis rijd.
Kees Fens: R.I.P.
0
geplaatst: 17 juni 2008, 13:05 uur
psyche schreef:
Een hoop gekrakeel onder de voetbalsupporters dat ik dit in de kleine uurtjes wilde zien. Ik kan alvast zeggen dat ik het niet had willen missen ....
Een hoop gekrakeel onder de voetbalsupporters dat ik dit in de kleine uurtjes wilde zien. Ik kan alvast zeggen dat ik het niet had willen missen ....
Maar mocht het je ooit gebeuren... denk dan aan uitzending gemist.
Dus als je nog eens wilt kijken (ditmaal op je pc): Kees Fens (Uur van de wolf).
0
geplaatst: 25 juni 2008, 19:05 uur
Acht romans schreef Albert Cossery die bijna alle in Egypte spelen. Drie ervan zijn in het Nederlands vertaald, waarvan La maison de la mort certaine uit 1945 het meest recent. Die verscheen als Het huis van de wisse dood in een vertaling van Mirjam de Veth twee jaar geleden bij Coppens & Frenks. In hun wanhoop vragen de bewoners van een bouwvallig huurhuis in de armste buurt van Cairo de trambestuurder een brief met een klacht aan de regering te schrijven. Die komt niet op het goede adres terecht, maar zou ook niets hebben uitgehaald als dat wel het geval was geweest. Het huis staat in feite model voor Egypte zelf.
Ode aan de extreme luiheid
De Veth vertaalde ook Les fainéants dans la vallée fertile (1947) dat in 1997 als De luiaards in de vruchtbare vallei bij dezelfde uitgeverij is verschenen. In deze ode aan de extreme luiheid brengen een man en zijn drie zoons in een dorp in Egypte de hele dag slapend door. Als de vader wil hertrouwen, beletten de zoons dat. Stel je voor dat het ten koste zou gaan van de slaap. Als de jongste zoon wil gaan werken, is het huis helemaal te klein. Hij vertrekt toch naar de stad, maar valt in slaap voor hij werk heeft gevonden.
Arm maar trots
Een vergelijkbare levensvisie heeft Gohar in De trotse bedelaars, de vertaling door Rosalie Siblesz van Mendiants et orgueilleux (1955), in 1987 verschenen bij Meulenhoff. Deze Gohar, ooit docent aan een universiteit, is uit vrije keuze bedelaar geworden. Hij is ervan overtuigd dat je pas gemoedsrust kunt vinden als je zonder ambitie en zonder te werken door het leven gaat. Arm maar trots, en onafhankelijk van de heersende klasse. De rechercheur die een moord moet onderzoeken die Gohar gepleegd zou hebben, raakt overtuigd van diens schuld maar ook van het gelijk van diens levenswijze. De roman is in 1993 door Asmaa El-Bakry verfilmd.
Ambitie in de woestijn
Niet in Egypte maar in het fictieve emiraat Dofa, rijk aan woestijn maar arm aan olie, is het niet vertaalde Une ambition dans le désert (1984) gesitueerd. Dofa wordt opgeschrikt door bomaanslagen die het gezag dreigen te ondermijnen. Het brein achter deze acties blijkt echter de leider zelf, Sjeik Ben Kadem, die zo onrust willen zaaien in de omliggende emiraten die wel rijk zijn aan olie. Als zijn eigen zoon bij het transport van een van de bommen om het leven komt, stort zijn wereld in.
Hotelkamer in Parijs
Albert Cossery, als Albir Kusairi in 1913 in Cairo geboren, vertrok in 1945 naar Parijs, waar hij zijn verdere leven op dezelfde hotelkamer in Saint Germain des Prés zou blijven wonen. Zijn oeuvre, dat behalve uit romans ook uit verhalen bestaat, werd in 1990 bekroond met de Grand Prix de la Francophonie. Gisteren is ‘de Voltaire van de Nijl’, die naast Albert Camus ook Henry Miller, Laurence Durrell en Jean Genet tot zijn vrienden mocht rekenen, in Parijs gestorven.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
Ode aan de extreme luiheid
De Veth vertaalde ook Les fainéants dans la vallée fertile (1947) dat in 1997 als De luiaards in de vruchtbare vallei bij dezelfde uitgeverij is verschenen. In deze ode aan de extreme luiheid brengen een man en zijn drie zoons in een dorp in Egypte de hele dag slapend door. Als de vader wil hertrouwen, beletten de zoons dat. Stel je voor dat het ten koste zou gaan van de slaap. Als de jongste zoon wil gaan werken, is het huis helemaal te klein. Hij vertrekt toch naar de stad, maar valt in slaap voor hij werk heeft gevonden.
Arm maar trots
Een vergelijkbare levensvisie heeft Gohar in De trotse bedelaars, de vertaling door Rosalie Siblesz van Mendiants et orgueilleux (1955), in 1987 verschenen bij Meulenhoff. Deze Gohar, ooit docent aan een universiteit, is uit vrije keuze bedelaar geworden. Hij is ervan overtuigd dat je pas gemoedsrust kunt vinden als je zonder ambitie en zonder te werken door het leven gaat. Arm maar trots, en onafhankelijk van de heersende klasse. De rechercheur die een moord moet onderzoeken die Gohar gepleegd zou hebben, raakt overtuigd van diens schuld maar ook van het gelijk van diens levenswijze. De roman is in 1993 door Asmaa El-Bakry verfilmd.
Ambitie in de woestijn
Niet in Egypte maar in het fictieve emiraat Dofa, rijk aan woestijn maar arm aan olie, is het niet vertaalde Une ambition dans le désert (1984) gesitueerd. Dofa wordt opgeschrikt door bomaanslagen die het gezag dreigen te ondermijnen. Het brein achter deze acties blijkt echter de leider zelf, Sjeik Ben Kadem, die zo onrust willen zaaien in de omliggende emiraten die wel rijk zijn aan olie. Als zijn eigen zoon bij het transport van een van de bommen om het leven komt, stort zijn wereld in.
Hotelkamer in Parijs
Albert Cossery, als Albir Kusairi in 1913 in Cairo geboren, vertrok in 1945 naar Parijs, waar hij zijn verdere leven op dezelfde hotelkamer in Saint Germain des Prés zou blijven wonen. Zijn oeuvre, dat behalve uit romans ook uit verhalen bestaat, werd in 1990 bekroond met de Grand Prix de la Francophonie. Gisteren is ‘de Voltaire van de Nijl’, die naast Albert Camus ook Henry Miller, Laurence Durrell en Jean Genet tot zijn vrienden mocht rekenen, in Parijs gestorven.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein

0
Spijtoptant
geplaatst: 30 juni 2008, 15:30 uur
Schrijfster Mies Bouhuys (81) overleden
AMSTERDAM - De schrijfster en activiste Mies Bouhuys is maandagochtend overleden. Ze stierf thuis, aldus een familielid dat in Bouhuys' woning in Amsterdam aanwezig was.
Bouhuys, geboren in Weesp, was 81 jaar oud. De zegsman wilde nog niet vertellen waaraan en waar Bouhuys is gestorven.
Bouhuys werd niet alleen bekend door haar (kinder)boeken, maar ook door haar politieke engagement. Ze was onder meer betrokken bij de Dwaze Moeders in Argentinië. Voorafgaand aan het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Argentinië, nog maar enkele jaren geleden, was ze daarover nog nadrukkelijk aan het woord in de media.
(ANP)
(Bron: Algemeen Dagblad)
AMSTERDAM - De schrijfster en activiste Mies Bouhuys is maandagochtend overleden. Ze stierf thuis, aldus een familielid dat in Bouhuys' woning in Amsterdam aanwezig was.
Bouhuys, geboren in Weesp, was 81 jaar oud. De zegsman wilde nog niet vertellen waaraan en waar Bouhuys is gestorven.
Bouhuys werd niet alleen bekend door haar (kinder)boeken, maar ook door haar politieke engagement. Ze was onder meer betrokken bij de Dwaze Moeders in Argentinië. Voorafgaand aan het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Argentinië, nog maar enkele jaren geleden, was ze daarover nog nadrukkelijk aan het woord in de media.
(ANP)
(Bron: Algemeen Dagblad)
0
geplaatst: 30 juni 2008, 20:46 uur
Als kind was Mies Bouhuys, op 10 januari 1927 geboren te Weesp, er getuige van hoe haar vader protesteerde tegen het feit dat joodse kinderen in de oorlog door de Duitsers van school werden gehaald. Hij raakte daardoor zijn baan als onderwijzer kwijt. Dat maakte het leven in oorlogstijd niet gemakkelijker voor hem en zijn grote gezin. Dat gebeuren liet een diepe indruk op haar na en heeft haar latere werk, zowel dat voor volwassenen als dat voor kinderen, sterk beïnvloed. Vanochtend is ze, 81 jaar oud, in haar woonplaats Amsterdam overleden. Ze was al geruime tijd ziek.
Veelzijdig
Haar debuutbundel Ariadne op Naxos uit 1948 werd bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs. In vier gesloten cycli bezingt Ariadne, verbannen op Naxos, de afwezige Theseus, haar geliefde, haar ‘speelgenoot’ die haar ‘een klein lied’ leerde. Het zou 23 jaar duren voor Bouhuys opnieuw een dichtbundel zou laten verschijnen: Blijven kijken (1971). Wel publiceerde ze intussen een enorme hoeveelheid ander werk. Niet alleen had ze een grote productie, ze was ook buitengewoon veelzijdig. Zo schreef ze kinderversjes, schoolboekjes, poëzie voor tieners, musicals, televisieprogramma's, kinderverhalen en toneelwerk. Daarbij was ze ook nog vertaalster, in het bijzonder van de verhalen over Winnie de Poeh van A.A. Milne.
Over alles praten
In 1966 kreeg ze voor Kinderverhalen de Prijs voor Het Beste Kinderboek. De jury roemde haar als ‘een schrijfster die veelzijdig, opvoedkundig en met oneindig veel fantasie het kind benadert in zijn eigen kleine bonte wereld’. Zij was een auteur die zich intens bezighield met de wereld om ons heen. Haar overtuiging was dat je kinderen daarin moet betrekken. Met de formulering (‘eigen kleine bonte wereld’) van de jury was ze het dan ook bepaald niet eens. Kinderen leven volgens haar niet in een aparte wereld maar in dezelfde wereld als wij. Je kunt dus over alles met ze praten en dat moet je doen ook, want: ‘Kinderen kunnen zo conservatief zijn.’ Voor kinderen schreef ze onder andere ook Anne Frank is niet van gisteren (1982), verzonnen verhalen over Anne en haar familie in de oorlogsjaren, en verhalen over de poezen Pim en Pom en over Joris die in een televisiestudio woont en daar allerlei interessante mensen ontmoet.
Literaire salon
Kort na de oorlog leerde Mies Bouhuys de dichter Ed. Hoornik kennen, met wie zij tot zijn dood in 1970 samen bleef. De avonden die ze organiseerden - een soort literaire salon après la lettre – waren lange tijd bepalend voor het literaire klimaat in Nederland. Tot de vaste kern behoorden Harry Mulisch, Hein Donner, Cees Nooteboom, Bernlef en K. Schippers. De beide laatsten trouwden met dochters van Hoornik. Aan zijn nagedachtenis wijdde zij een boek met teksten over hem en een keuze uit zijn werk: Het is maar tien uur sporen naar Berlijn (1985). De titel komt uit het gedicht ‘Pogrom’ dat Hoornik in 1938 schreef en waarin latere gebeurtenissen werden voorspeld.
Mensenrechten
Mies Bouhuys was een schrijfster met een extra dimensie: was het al aangenaam om haar te lezen, een bijzondere ervaring was het om haar te horen. Als geëngageerd schrijfster was zij een bezield spreekster over zaken die haar na aan het hart lagen. Op uitnodiging van het Nationaal Comité 4 en 5 mei schreef zij Een teken van leven en op verzoek van datzelfde Comité droeg ze de tekst zelf voor op 4 mei 1995 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Vijf jaar geleden kreeg ze voor haar inzet voor de mensenrechten een prijs van de Liga voor de Rechten van de Mens. Ze zette zich onder meer in voor de Dwaze Moeders in Argentinië die onder de militaire dictatuur hun kinderen waren kwijtgeraakt.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
Veelzijdig
Haar debuutbundel Ariadne op Naxos uit 1948 werd bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs. In vier gesloten cycli bezingt Ariadne, verbannen op Naxos, de afwezige Theseus, haar geliefde, haar ‘speelgenoot’ die haar ‘een klein lied’ leerde. Het zou 23 jaar duren voor Bouhuys opnieuw een dichtbundel zou laten verschijnen: Blijven kijken (1971). Wel publiceerde ze intussen een enorme hoeveelheid ander werk. Niet alleen had ze een grote productie, ze was ook buitengewoon veelzijdig. Zo schreef ze kinderversjes, schoolboekjes, poëzie voor tieners, musicals, televisieprogramma's, kinderverhalen en toneelwerk. Daarbij was ze ook nog vertaalster, in het bijzonder van de verhalen over Winnie de Poeh van A.A. Milne.
Over alles praten
In 1966 kreeg ze voor Kinderverhalen de Prijs voor Het Beste Kinderboek. De jury roemde haar als ‘een schrijfster die veelzijdig, opvoedkundig en met oneindig veel fantasie het kind benadert in zijn eigen kleine bonte wereld’. Zij was een auteur die zich intens bezighield met de wereld om ons heen. Haar overtuiging was dat je kinderen daarin moet betrekken. Met de formulering (‘eigen kleine bonte wereld’) van de jury was ze het dan ook bepaald niet eens. Kinderen leven volgens haar niet in een aparte wereld maar in dezelfde wereld als wij. Je kunt dus over alles met ze praten en dat moet je doen ook, want: ‘Kinderen kunnen zo conservatief zijn.’ Voor kinderen schreef ze onder andere ook Anne Frank is niet van gisteren (1982), verzonnen verhalen over Anne en haar familie in de oorlogsjaren, en verhalen over de poezen Pim en Pom en over Joris die in een televisiestudio woont en daar allerlei interessante mensen ontmoet.
Literaire salon
Kort na de oorlog leerde Mies Bouhuys de dichter Ed. Hoornik kennen, met wie zij tot zijn dood in 1970 samen bleef. De avonden die ze organiseerden - een soort literaire salon après la lettre – waren lange tijd bepalend voor het literaire klimaat in Nederland. Tot de vaste kern behoorden Harry Mulisch, Hein Donner, Cees Nooteboom, Bernlef en K. Schippers. De beide laatsten trouwden met dochters van Hoornik. Aan zijn nagedachtenis wijdde zij een boek met teksten over hem en een keuze uit zijn werk: Het is maar tien uur sporen naar Berlijn (1985). De titel komt uit het gedicht ‘Pogrom’ dat Hoornik in 1938 schreef en waarin latere gebeurtenissen werden voorspeld.
Mensenrechten
Mies Bouhuys was een schrijfster met een extra dimensie: was het al aangenaam om haar te lezen, een bijzondere ervaring was het om haar te horen. Als geëngageerd schrijfster was zij een bezield spreekster over zaken die haar na aan het hart lagen. Op uitnodiging van het Nationaal Comité 4 en 5 mei schreef zij Een teken van leven en op verzoek van datzelfde Comité droeg ze de tekst zelf voor op 4 mei 1995 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Vijf jaar geleden kreeg ze voor haar inzet voor de mensenrechten een prijs van de Liga voor de Rechten van de Mens. Ze zette zich onder meer in voor de Dwaze Moeders in Argentinië die onder de militaire dictatuur hun kinderen waren kwijtgeraakt.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
0
geplaatst: 30 juni 2008, 20:59 uur
Couperus-biograaf Bastet overleden
De schrijver en Couperus-biograaf Frédéric Bastet is afgelopen nacht in Oegstgeest overleden. Hij was 81 jaar. In 2005 kreeg Bastet de P. C. Hooftprijs voor zijn essayistische werk.
De voormalige hoogleraar klassieke archeologie aan de Universiteit Leiden werd vooral bekend als biograaf van Louis Couperus. Dat werk verscheen in 1987.Het boek leidde tot hernieuwde belangstelling voor Couperus en de oprichting van een Couperus-genootschap en een museum over Couperus.
Ook de vijf bundels Wandelingen door de Klassieke Oudheid en zijn memoires De Grote Wandeling zijn bekende titels.
De schrijver en Couperus-biograaf Frédéric Bastet is afgelopen nacht in Oegstgeest overleden. Hij was 81 jaar. In 2005 kreeg Bastet de P. C. Hooftprijs voor zijn essayistische werk.
De voormalige hoogleraar klassieke archeologie aan de Universiteit Leiden werd vooral bekend als biograaf van Louis Couperus. Dat werk verscheen in 1987.Het boek leidde tot hernieuwde belangstelling voor Couperus en de oprichting van een Couperus-genootschap en een museum over Couperus.
Ook de vijf bundels Wandelingen door de Klassieke Oudheid en zijn memoires De Grote Wandeling zijn bekende titels.
0
geplaatst: 30 juni 2008, 22:31 uur
‘Frédéric Bastet heeft het genre van het essay verrijkt en getransformeerd. Hij is de auteur van een buitengewoon oeuvre zonder enig effectbejag, maar met een onweerstaanbare uitwerking: een prachtige weergave van het antieke Europa.’ Aldus de jury van de P.C. Hooft-prijs voor het essay over de laureaat van de editie van 2005: de Couperus-biograaf Frédéric Bastet (foto: Klaas Koppe). In de nacht van zondag op maandag is hij, eenentachtig jaar oud, overleden in zijn woonplaats Oegstgeest. Hij leed aan levercirrose.
Altijd op weg naar het zuiden
‘Sinds Corsica ben ik voor mijn gevoel altijd op weg naar het zuiden gebleven. Heimwee naar betere gewesten. Maar hoe moet het dan verder met je gaan? Ik koos voor twee hoofdvakken: Latijn en klassieke archeologie.’ Na een alleszins memorabele vakantie op Corsica ging Frédéric Bastet verder met zijn studie in Leiden, maar koos behalve voor oude talen ook voor archeologie. De oorlog was nog niet lang voorbij en het waren moeilijke jaren voor hem. Zijn broer was in Neuengamme vermoord en zijn ouders waren vervallen in een niet meer te verbreken stilzwijgen. Hij schreef erover in De grote wandeling, zijn in 2005 bij Conserve verschenen memoires. Het lezen daarvan is een onversneden genoegen. Vaak in parlando-stijl wandelt hij, de lezer galant aan de arm, door zijn herinneringen, waarbij hij zijn associaties uiteraard niet laat beteugelen door zo’n spelbreker als de chronologie.
Hoogleraar en conservator
F.L. Bastet (of voluit Frédéric Bastet, zoals hij op de meeste van zijn boeken na zijn Couperus-biografie uit 1987 staat vermeld) was in 1926 in Haarlem geboren. Op het gymnasium werd hij destijds zo gegrepen door het Latijn dat hij aan de universiteit geen Nederlands studeerde, zoals hij oorspronkelijk van plan was geweest, maar klassieke talen, met na het kandidaatsexamen archeologie als tweede hoofdvak. Door toeval, zoals hij het zelf noemde, werd hij in 1966 hoogleraar klassieke archeologie in Leiden. Tien jaar later stapte hij over naar het Rijksmuseum van Oudheden, ook in Leiden. Hij werd daar conservator van de klassieke afdeling.
Kwadraat en cirkel
De liefde voor de klassieke cultuur en heimwee naar het zuiden verbinden de verzen in Gedichten (1960), Orion op de dolfijn (1964) en Een mislukte pansfluit (1967), drie dichtbundels waarvan het werkelijke thema de vergankelijkheid is. Catacomben (1980) is een keuze uit deze bundels, aangevuld met niet eerder gebundelde gedichten. Dat poëtische oeuvre is door Conserve in 2007 gebundeld in Kwadraat en cirkel. Eén jaar vóór Gedichten had hij gedebuteerd met de novelle De aardbeving, over twee jonge Nederlanders die deelnemen aan een archeologische opgraving op Kreta. In het zuiden (respectievelijk Rome en Capri) spelen ook de novelle Heksendans (1961) en de roman Lava (1963), beide over vrouwen die troost zoeken na veel leed.
Wandelingen door de antieke wereld
De reacties op zijn eerste boeken waren zo positief dat hij speelde met de gedachte zich geheel toe te leggen op het schrijven. Het hoogleraarschap en later het conservatorschap waren echter zo veeleisend dat hij zijn literaire ambities jarenlang moest temperen. Behalve met puur wetenschappelijk werk verwierf hij in die tijd grote faam met een serie van vijf boeken met ‘wandelingen door de antieke wereld’: Duizendjarig dolen (1978), Het maansteenrif (1979), Naar paleizen uit het slik (1983), De rest schuilt onder ’t kruid (1985) en De horizon voorbij (1987). De eerste twee zijn door Athenaeum-Polak & Van Gennep in 2005 in één band herdrukt.
Archeologisch onderzoek
Op onderhoudende en bevattelijke wijze schrijft hij in Wandelingen door de antieke wereld (de overkoepelende titel van de bundeling van Duizendjarig dolen en Het maansteenrif) over het vaak verrassende en spannende archeologische onderzoek. De inhoud is zeer gevarieerd: van de Romeinse schilderkunst tot het verwerven van oudheden in vroeger tijd. Een andere uitgave naar aanleiding van de toekenning van de P.C. Hooft-prijs was Twee vrouwen en een gorilla (2005), een bundeling van twee essays uit 2002 en 2003, het ene over een ‘lustige Witwe’ in het werk van Daum en Couperus en het andere over Couperus en koning Willem III.
Helse liefde
Die beide essays worden voorafgegaan door een gesprek dat Luc Daems in 2001 met hem had. Uiteraard ging hij in op het zeer geprezen Louis Couperus : een biografie (1987), waarvan in 2005 een vierde druk is verschenen, en Helse liefde (1997), dat eveneens in 2005 door Querido is herdrukt. ‘Ik heb inderdaad wel graag voor mezelf willen weten: hoe zat het nu precies met die vier mensen?’ zei hij over Helse liefde, een uitvoerig biografisch essay over de liefdesverhoudingen van de 19e-eeuwse componisten Chopin en Liszt met respectievelijk de schrijfster George Sand en gravin Marie d’Agoult.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
Altijd op weg naar het zuiden
‘Sinds Corsica ben ik voor mijn gevoel altijd op weg naar het zuiden gebleven. Heimwee naar betere gewesten. Maar hoe moet het dan verder met je gaan? Ik koos voor twee hoofdvakken: Latijn en klassieke archeologie.’ Na een alleszins memorabele vakantie op Corsica ging Frédéric Bastet verder met zijn studie in Leiden, maar koos behalve voor oude talen ook voor archeologie. De oorlog was nog niet lang voorbij en het waren moeilijke jaren voor hem. Zijn broer was in Neuengamme vermoord en zijn ouders waren vervallen in een niet meer te verbreken stilzwijgen. Hij schreef erover in De grote wandeling, zijn in 2005 bij Conserve verschenen memoires. Het lezen daarvan is een onversneden genoegen. Vaak in parlando-stijl wandelt hij, de lezer galant aan de arm, door zijn herinneringen, waarbij hij zijn associaties uiteraard niet laat beteugelen door zo’n spelbreker als de chronologie.
Hoogleraar en conservator
F.L. Bastet (of voluit Frédéric Bastet, zoals hij op de meeste van zijn boeken na zijn Couperus-biografie uit 1987 staat vermeld) was in 1926 in Haarlem geboren. Op het gymnasium werd hij destijds zo gegrepen door het Latijn dat hij aan de universiteit geen Nederlands studeerde, zoals hij oorspronkelijk van plan was geweest, maar klassieke talen, met na het kandidaatsexamen archeologie als tweede hoofdvak. Door toeval, zoals hij het zelf noemde, werd hij in 1966 hoogleraar klassieke archeologie in Leiden. Tien jaar later stapte hij over naar het Rijksmuseum van Oudheden, ook in Leiden. Hij werd daar conservator van de klassieke afdeling.
Kwadraat en cirkel
De liefde voor de klassieke cultuur en heimwee naar het zuiden verbinden de verzen in Gedichten (1960), Orion op de dolfijn (1964) en Een mislukte pansfluit (1967), drie dichtbundels waarvan het werkelijke thema de vergankelijkheid is. Catacomben (1980) is een keuze uit deze bundels, aangevuld met niet eerder gebundelde gedichten. Dat poëtische oeuvre is door Conserve in 2007 gebundeld in Kwadraat en cirkel. Eén jaar vóór Gedichten had hij gedebuteerd met de novelle De aardbeving, over twee jonge Nederlanders die deelnemen aan een archeologische opgraving op Kreta. In het zuiden (respectievelijk Rome en Capri) spelen ook de novelle Heksendans (1961) en de roman Lava (1963), beide over vrouwen die troost zoeken na veel leed.
Wandelingen door de antieke wereld
De reacties op zijn eerste boeken waren zo positief dat hij speelde met de gedachte zich geheel toe te leggen op het schrijven. Het hoogleraarschap en later het conservatorschap waren echter zo veeleisend dat hij zijn literaire ambities jarenlang moest temperen. Behalve met puur wetenschappelijk werk verwierf hij in die tijd grote faam met een serie van vijf boeken met ‘wandelingen door de antieke wereld’: Duizendjarig dolen (1978), Het maansteenrif (1979), Naar paleizen uit het slik (1983), De rest schuilt onder ’t kruid (1985) en De horizon voorbij (1987). De eerste twee zijn door Athenaeum-Polak & Van Gennep in 2005 in één band herdrukt.
Archeologisch onderzoek
Op onderhoudende en bevattelijke wijze schrijft hij in Wandelingen door de antieke wereld (de overkoepelende titel van de bundeling van Duizendjarig dolen en Het maansteenrif) over het vaak verrassende en spannende archeologische onderzoek. De inhoud is zeer gevarieerd: van de Romeinse schilderkunst tot het verwerven van oudheden in vroeger tijd. Een andere uitgave naar aanleiding van de toekenning van de P.C. Hooft-prijs was Twee vrouwen en een gorilla (2005), een bundeling van twee essays uit 2002 en 2003, het ene over een ‘lustige Witwe’ in het werk van Daum en Couperus en het andere over Couperus en koning Willem III.
Helse liefde
Die beide essays worden voorafgegaan door een gesprek dat Luc Daems in 2001 met hem had. Uiteraard ging hij in op het zeer geprezen Louis Couperus : een biografie (1987), waarvan in 2005 een vierde druk is verschenen, en Helse liefde (1997), dat eveneens in 2005 door Querido is herdrukt. ‘Ik heb inderdaad wel graag voor mezelf willen weten: hoe zat het nu precies met die vier mensen?’ zei hij over Helse liefde, een uitvoerig biografisch essay over de liefdesverhoudingen van de 19e-eeuwse componisten Chopin en Liszt met respectievelijk de schrijfster George Sand en gravin Marie d’Agoult.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
0
geplaatst: 7 juli 2008, 18:54 uur
Janwillem van de Wetering overleden
Toen zijn eerste boek verscheen, was Janwillem van de Wetering al veertig. Hij was een late debutant. Toch heeft hij in de jaren daarna nog heel wat boeken geschreven. Zijn productie loog er dan ook niet om. Als hij in de stemming was, schreef hij wel vier boeken per jaar. Zo verschenen in 1983 drie romans (De vlinderjager, Fris en vrolijk en De straatvogel) en een verhalenbundel (Een kleine vergissing). In de jaren ‘90 was Van de Wetering die sinds medio jaren ‘70 in de Amerikaanse staat Maine woonde, het rustiger aan gaan doen. ‘Ieder boek kost me steeds meer moeite,’ zei hij daaromtrent in een interview in de GPD-kranten in 2004. Hij vertelde toen ook dat hij net was genezen van kanker. Afgelopen vrijdag, 4 juli, is hij overleden, zo meldt de Volkskrant vanochtend. Hij is 77 jaar geworden en stierf - aan kanker - in een ziekenhuis in Blue Hill, Maine.
Vijf continenten
De in 1931 in Rotterdam geboren Van de Wetering had als telg van een welvarende koopmansfamilie (‘Telkens als mijn vader de telefoon oppakte, gingen er zestig schepen met suiker varen.’) zo in een gespreid bedje kunnen stappen. Op zijn negentiende werd hij door zijn vader naar Kaapstad gestuurd. Hij keerde pas in Nederland terug toen hij 33 was. Hij woonde zes jaar in Zuid-Afrika en daarna in Engeland, Japan, Australië en Zuid-Amerika. Op advies van een Engelse professor had hij het zenboeddhisme bestudeerd. Anderhalf jaar heeft hij in een zenklooster in Japan geleefd. Het zenboeddhisme liet hem daarna nooit meer los.
Zenklooster
In De lege spiegel, waarmee hij in 1971 debuteerde, staat zijn verblijf in dat Japanse zenklooster centraal. Ook in Het dagende niets (1973) en Zuivere leegte (2000) en het prentenboek En samen kwamen ze heel ver (1977) heeft hij over die ervaringen geschreven. Zijn belangstelling voor Japan blijkt tevens uit zijn creatie van de Japanse inspecteur Saito die het speurwerk op zich neemt in verhalen in onder meer Op zoek naar het ongerijmde (1980) en Een kleine vergissing (1982). Met Japan verbonden is uiteraard ook de figuur van auteur-diplomaat Robert van Gulik, over wie hij enkele interessante studies heeft geschreven.
Grijpstra en De Gier
‘Een beetje tragische helden zijn ze wel, ja. We maken er allemaal een zootje van, zij ook eigenlijk.’ Dat zei Van de Wetering een paar jaar geleden in een interview over Grijpstra en De Gier, het duo dat hem in boekvorm én in de bewerking tot film en televisieserie als schrijver de meeste bekendheid heeft gebracht. Zijn eerste boek over dat illustere Amsterdamse politieduo was Het lijk in de Haarlemmer Houttuinen (1975). Daarna zouden nog circa vijftien romans en heel wat verhalen over hen volgen, waarnaar twee films zijn gemaakt: in 1979 Het lijk in de Haarlemmer Houttuinen (met Rijk de Gooyer en Rutger Hauer) en in 1987 De ratelrat (met De Gooyer en Peter Faber). Niet zelden is in deze misdaadromans de misdaad alleen maar bijzaak. Veel meer gaat het om de levensopvattingen en de karakters van de mensen met wie beide heren bij hun naspeuringen in contact komen.
Diender en anarchist
Voor de boeken over Grijpstra en De Gier kon Van de Wetering zich baseren op zijn eigen ervaringen. Van 1966 tot 1975 maakte hij (eerst in het kader van de vervangende dienstplicht) deel uit van de Amsterdamse politie. Veel van wat hij meemaakte, kwam in zijn boeken terecht. Toch bleef hij ook toen ‘een verstokte anarchist’. Veelzeggend in relatie tot zijn latere romans is wat hij over die periode ooit heeft gezegd in een interview: ‘Ik vind misdadigers vrij sympathiek over het algemeen. Ze proberen te leven in een wereld buiten de gevestigde orde, wat heel moeilijk is. De helft van wat ze doen, mislukt. Als het niet meer is.’
Nieuwe reeks
‘Na jaren van omzwervingen, geestelijk zowel als lichamelijk,’ zo is te lezen achterop Drijflijk (1993), had Van de Wetering besloten aan een nieuwe reeks te beginnen waarin Grijpstra en De Gier weer van de partij zijn, zij het in een andere hoedanigheid. Grijpstra is privé-detective en De Gier renteniert van een erfenis op een klein eiland voor de oostkust van Amerika. Wanneer De Gier ervan wordt verdacht in een dronken bui een vrouw van de rotsen te hebben geduwd, roept hij de hulp in van Grijpstra. Maar het is ten slotte de commissaris, die zich in Amsterdam op de hoogte houdt van hun wederwaardigheden, die met de oplossing komt.
Televisie-edities
De boeken over Grijpstra en De Gier werden door The House of Books opnieuw uitgebracht in tv-edities (vanaf 2004 zond RTL een serie naar de verhalen uit, met Jack Wouterse en Roef Ragas). Een paar nieuwe verhalen werden door Ed van Eeden geschreven op basis van scenario’s van Peter Römer. Minstens zo belangrijk als de adjudant en de brigadier is in de boeken de oude commissaris die heel wat eigenschappen heeft meegekregen van een evenwichtige, wijze Zenmeester. Zo is in Een toevalstreffer (1994) zijn rol veel prominenter dan van het duo. In Een dode uit het Oosten (1977) wordt hij naar Japan gestuurd om er te dienen als lokaas bij het oprollen van een berucht misdadigerssyndicaat.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein (bron: LiTTerair – pagina 433 – van 7 juli 2008)
Toen zijn eerste boek verscheen, was Janwillem van de Wetering al veertig. Hij was een late debutant. Toch heeft hij in de jaren daarna nog heel wat boeken geschreven. Zijn productie loog er dan ook niet om. Als hij in de stemming was, schreef hij wel vier boeken per jaar. Zo verschenen in 1983 drie romans (De vlinderjager, Fris en vrolijk en De straatvogel) en een verhalenbundel (Een kleine vergissing). In de jaren ‘90 was Van de Wetering die sinds medio jaren ‘70 in de Amerikaanse staat Maine woonde, het rustiger aan gaan doen. ‘Ieder boek kost me steeds meer moeite,’ zei hij daaromtrent in een interview in de GPD-kranten in 2004. Hij vertelde toen ook dat hij net was genezen van kanker. Afgelopen vrijdag, 4 juli, is hij overleden, zo meldt de Volkskrant vanochtend. Hij is 77 jaar geworden en stierf - aan kanker - in een ziekenhuis in Blue Hill, Maine.
Vijf continenten
De in 1931 in Rotterdam geboren Van de Wetering had als telg van een welvarende koopmansfamilie (‘Telkens als mijn vader de telefoon oppakte, gingen er zestig schepen met suiker varen.’) zo in een gespreid bedje kunnen stappen. Op zijn negentiende werd hij door zijn vader naar Kaapstad gestuurd. Hij keerde pas in Nederland terug toen hij 33 was. Hij woonde zes jaar in Zuid-Afrika en daarna in Engeland, Japan, Australië en Zuid-Amerika. Op advies van een Engelse professor had hij het zenboeddhisme bestudeerd. Anderhalf jaar heeft hij in een zenklooster in Japan geleefd. Het zenboeddhisme liet hem daarna nooit meer los.
Zenklooster
In De lege spiegel, waarmee hij in 1971 debuteerde, staat zijn verblijf in dat Japanse zenklooster centraal. Ook in Het dagende niets (1973) en Zuivere leegte (2000) en het prentenboek En samen kwamen ze heel ver (1977) heeft hij over die ervaringen geschreven. Zijn belangstelling voor Japan blijkt tevens uit zijn creatie van de Japanse inspecteur Saito die het speurwerk op zich neemt in verhalen in onder meer Op zoek naar het ongerijmde (1980) en Een kleine vergissing (1982). Met Japan verbonden is uiteraard ook de figuur van auteur-diplomaat Robert van Gulik, over wie hij enkele interessante studies heeft geschreven.
Grijpstra en De Gier
‘Een beetje tragische helden zijn ze wel, ja. We maken er allemaal een zootje van, zij ook eigenlijk.’ Dat zei Van de Wetering een paar jaar geleden in een interview over Grijpstra en De Gier, het duo dat hem in boekvorm én in de bewerking tot film en televisieserie als schrijver de meeste bekendheid heeft gebracht. Zijn eerste boek over dat illustere Amsterdamse politieduo was Het lijk in de Haarlemmer Houttuinen (1975). Daarna zouden nog circa vijftien romans en heel wat verhalen over hen volgen, waarnaar twee films zijn gemaakt: in 1979 Het lijk in de Haarlemmer Houttuinen (met Rijk de Gooyer en Rutger Hauer) en in 1987 De ratelrat (met De Gooyer en Peter Faber). Niet zelden is in deze misdaadromans de misdaad alleen maar bijzaak. Veel meer gaat het om de levensopvattingen en de karakters van de mensen met wie beide heren bij hun naspeuringen in contact komen.
Diender en anarchist
Voor de boeken over Grijpstra en De Gier kon Van de Wetering zich baseren op zijn eigen ervaringen. Van 1966 tot 1975 maakte hij (eerst in het kader van de vervangende dienstplicht) deel uit van de Amsterdamse politie. Veel van wat hij meemaakte, kwam in zijn boeken terecht. Toch bleef hij ook toen ‘een verstokte anarchist’. Veelzeggend in relatie tot zijn latere romans is wat hij over die periode ooit heeft gezegd in een interview: ‘Ik vind misdadigers vrij sympathiek over het algemeen. Ze proberen te leven in een wereld buiten de gevestigde orde, wat heel moeilijk is. De helft van wat ze doen, mislukt. Als het niet meer is.’
Nieuwe reeks
‘Na jaren van omzwervingen, geestelijk zowel als lichamelijk,’ zo is te lezen achterop Drijflijk (1993), had Van de Wetering besloten aan een nieuwe reeks te beginnen waarin Grijpstra en De Gier weer van de partij zijn, zij het in een andere hoedanigheid. Grijpstra is privé-detective en De Gier renteniert van een erfenis op een klein eiland voor de oostkust van Amerika. Wanneer De Gier ervan wordt verdacht in een dronken bui een vrouw van de rotsen te hebben geduwd, roept hij de hulp in van Grijpstra. Maar het is ten slotte de commissaris, die zich in Amsterdam op de hoogte houdt van hun wederwaardigheden, die met de oplossing komt.
Televisie-edities
De boeken over Grijpstra en De Gier werden door The House of Books opnieuw uitgebracht in tv-edities (vanaf 2004 zond RTL een serie naar de verhalen uit, met Jack Wouterse en Roef Ragas). Een paar nieuwe verhalen werden door Ed van Eeden geschreven op basis van scenario’s van Peter Römer. Minstens zo belangrijk als de adjudant en de brigadier is in de boeken de oude commissaris die heel wat eigenschappen heeft meegekregen van een evenwichtige, wijze Zenmeester. Zo is in Een toevalstreffer (1994) zijn rol veel prominenter dan van het duo. In Een dode uit het Oosten (1977) wordt hij naar Japan gestuurd om er te dienen als lokaas bij het oprollen van een berucht misdadigerssyndicaat.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein (bron: LiTTerair – pagina 433 – van 7 juli 2008)

0
Spijtoptant
geplaatst: 7 juli 2008, 20:29 uur
Nooit een boek van de beste man gelezen, maar de film Grijpstra en de Gier, met De Gooyer en Hauer, die heeft zo'n héérlijke jaren '70 sfeer, vergelijkbaar met die sfeer uit de kinderserie Q en Q.
Slaap ze, Janwillem.
Slaap ze, Janwillem.
0
geplaatst: 24 juli 2008, 19:43 uur
Dichter en vertaler Rein Bloem overleden
Anders dan Bertus Aafjes die een voetreis naar Rome maakte, ondernam de dichter Rein Bloem een pelgrimstocht naar de eeuwige stad per auto. Dat bood hem de mogelijkheid tot uitstapjes naar middeleeuwse stadjes met Romaanse kerken en andere kunstwerken. Hij schreef over zijn reis een reeks artikelen in Trouw die in 1998 werden gebundeld in De weg der wonderen : pelgrims tussen Pavia en Rome, geen reisgids maar een persoonlijk relaas, gelardeerd met citaten uit het werk van dichters.
Die tocht kwam al aan bod in de zeventien gedichten van de titelcyclus in De troost van de pelgrim (1997), zijn vijfde dichtbundel. De 28 gedichten in de andere cyclus, ‘Federico Mompou / 1893-1987 / leven en werken’, zijn gewijd aan het leven en de Música Callada (de zwijgende muziek) van deze Catalaanse componist (1893-1987). Als dichter had Bloem 31 jaar eerder gedebuteerd met Overschrijven, een bundel waarin hij aan bestaande teksten een eigen interpretatie gaf. In Part en deel (1977) bundelde hij een selectie uit zijn eerdere bundels, aangevuld met later werk.
Rein Bloem werd in 1932 geboren in Amsterdam. Hij studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam en was werkzaam als docent aan de leraren- en de MO-opleiding. Hij was medewerker van literaire tijdschriften als Merlijn en Raster en verzorgde de poëziekritiek in weekbladen als Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer. Een aantal columns uit dat laatste weekblad bracht hij in 1989 samen in Zulke scheuten, zulke tronk : tweeënvijftig sprongen in poëzie, reflecties in dichtvorm op het werk van binnen- en buitenlandse dichters.
Zijn bundel Van de aarde (1982) bevat naast eigen werk vertalingen uit de poëzie van Pierre Reverdy. Ook als vertaler heeft Bloem zijn sporen verdiend. Zijn bibliografie vermeldt onder meer vertalingen als De leien van het dak van Reverdy, Dubliners van James Joyce, Een blauwdruk van de zee van Wallace Stevens en Ketterpaus & Cie. en De vermoorde dichter van Guillaume Apollinaire. Als filmer maakte hij onder meer de documentaire De zee in een fles (1990).
Afgelopen zondag is hij, 76 jaar oud, overleden in zijn woonplaats Amsterdam, zo maakte zijn familie gisteren bekend. Hij was al geruime tijd ziek.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
Anders dan Bertus Aafjes die een voetreis naar Rome maakte, ondernam de dichter Rein Bloem een pelgrimstocht naar de eeuwige stad per auto. Dat bood hem de mogelijkheid tot uitstapjes naar middeleeuwse stadjes met Romaanse kerken en andere kunstwerken. Hij schreef over zijn reis een reeks artikelen in Trouw die in 1998 werden gebundeld in De weg der wonderen : pelgrims tussen Pavia en Rome, geen reisgids maar een persoonlijk relaas, gelardeerd met citaten uit het werk van dichters.
Die tocht kwam al aan bod in de zeventien gedichten van de titelcyclus in De troost van de pelgrim (1997), zijn vijfde dichtbundel. De 28 gedichten in de andere cyclus, ‘Federico Mompou / 1893-1987 / leven en werken’, zijn gewijd aan het leven en de Música Callada (de zwijgende muziek) van deze Catalaanse componist (1893-1987). Als dichter had Bloem 31 jaar eerder gedebuteerd met Overschrijven, een bundel waarin hij aan bestaande teksten een eigen interpretatie gaf. In Part en deel (1977) bundelde hij een selectie uit zijn eerdere bundels, aangevuld met later werk.
Rein Bloem werd in 1932 geboren in Amsterdam. Hij studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam en was werkzaam als docent aan de leraren- en de MO-opleiding. Hij was medewerker van literaire tijdschriften als Merlijn en Raster en verzorgde de poëziekritiek in weekbladen als Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer. Een aantal columns uit dat laatste weekblad bracht hij in 1989 samen in Zulke scheuten, zulke tronk : tweeënvijftig sprongen in poëzie, reflecties in dichtvorm op het werk van binnen- en buitenlandse dichters.
Zijn bundel Van de aarde (1982) bevat naast eigen werk vertalingen uit de poëzie van Pierre Reverdy. Ook als vertaler heeft Bloem zijn sporen verdiend. Zijn bibliografie vermeldt onder meer vertalingen als De leien van het dak van Reverdy, Dubliners van James Joyce, Een blauwdruk van de zee van Wallace Stevens en Ketterpaus & Cie. en De vermoorde dichter van Guillaume Apollinaire. Als filmer maakte hij onder meer de documentaire De zee in een fles (1990).
Afgelopen zondag is hij, 76 jaar oud, overleden in zijn woonplaats Amsterdam, zo maakte zijn familie gisteren bekend. Hij was al geruime tijd ziek.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein
0
geplaatst: 4 augustus 2008, 00:00 uur
MOSKOU - De Russische schrijver en Nobelprijswinnaar Aleksander Solzjenitsyn is op 89-jarige leeftijd in Moskou overleden. Dat meldde het Russische persbureau Itar-Tass maandagmorgen (lokale tijd) op gezag van zijn zoon Stepan.
De voormalige Russische dissident was al maanden niet meer in de openbaarheid verschenen. Hij overleed volgens onbevestigde berichten aan een hersenbloeding.
Solzjenitsyn kreeg in 1970 de Nobelprijs voor Literatuur. Zijn meesterwerk is de Goelag Archipel waarvan het eerste deel in 1973 verscheen. Daarin beschrijft hij de verschrikkingen in de werkkampen in de toenmalige Sovjet-Unie.
Uitgewezen
In 1974 werd Solzjenitsyn uitgewezen. Hij leefde jarenlang in de Verenigde Staten. Onder Sovjetleider Michael Gorbatsjov mochten zijn boeken weer verschijnen en in 1990 kreeg hij zijn staatsburgerschap terug.
Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie keerde hij in 1994 naar Rusland terug.
Vorig jaar kende de vorige Russische president Vladimir Poetin Solzjenitsyn nog de Staatsprijs toe, een van de hoogste Russische onderscheidingen.
(c) ANP
De voormalige Russische dissident was al maanden niet meer in de openbaarheid verschenen. Hij overleed volgens onbevestigde berichten aan een hersenbloeding.
Solzjenitsyn kreeg in 1970 de Nobelprijs voor Literatuur. Zijn meesterwerk is de Goelag Archipel waarvan het eerste deel in 1973 verscheen. Daarin beschrijft hij de verschrikkingen in de werkkampen in de toenmalige Sovjet-Unie.
Uitgewezen
In 1974 werd Solzjenitsyn uitgewezen. Hij leefde jarenlang in de Verenigde Staten. Onder Sovjetleider Michael Gorbatsjov mochten zijn boeken weer verschijnen en in 1990 kreeg hij zijn staatsburgerschap terug.
Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie keerde hij in 1994 naar Rusland terug.
Vorig jaar kende de vorige Russische president Vladimir Poetin Solzjenitsyn nog de Staatsprijs toe, een van de hoogste Russische onderscheidingen.
(c) ANP
0
geplaatst: 4 augustus 2008, 19:31 uur
Aleksandr Solzjenitsyn overleden
Zijn naam is symbool gebleven van het verzet tegen onderdrukking. Aleksandr Solzjenitsyn was, na Trotski in 1929, de eerste sovjetburger die werd verbannen. Dat gebeurde op 13 februari 1974 toen hij, beschuldigd van landverraad, op het vliegtuig naar West-Duitsland werd gezet. Vier jaar eerder had hij de Nobelprijs voor literatuur gewonnen. Zijn vrees dat hij niet naar Moskou terug mocht keren, was toen al zo groot dat hij de prijs niet zelf in Stockholm was gaan ophalen. Gisteren is hij in Moskou overleden na een hartverlamming. Hij is 89 jaar geworden.
Chaotische jaren
Aleksandr Solzjenitsyn werd geboren in 1918 in Kislodovosk, een badplaats in de Kaukasus. Een half jaar voor zijn geboorte was zijn vader overleden. In de chaotische jaren waarin Roden en Witten om de macht streden, vertrok zijn moeder, om niet meer afhankelijk te zijn van haar verarmde familie, met hem naar Rostov. Ze nam haar intrek in een vervallen schuur en vond werk als stenotypiste. Aleksandr bracht het grootste deel van zijn jeugd door in Rostov. Vaak logeerde hij echter ook bij de familie van zijn moeder waar hij genoot van de verhalen over de glorieuze dagen van de familie vóór de revolutie. Ze waren de bron voor zijn latere roman Augustus veertien.
Onderscheiden én veroordeeld
Als leerling en later als student in de wiskunde en natuurkunde was hij bijzonder ijverig, ook waar het de studie van het marxisme betrof. In de oorlog werd hij op eigen verzoek als officier van de artillerie naar het front gezonden. Hij werd meerdere malen onderscheiden, onder meer om de moed die hij had betoond bij de verdediging van Leningrad. Zijn correspondentie met een collega-officier, een vroegere studievriend, werd hem echter noodlottig. De paar kritische opmerkingen die hij over Stalin had gemaakt, waren de censor niet ontgaan. Begin februari 1945 werd hij gearresteerd en een paar maanden later veroordeeld tot acht jaar werkkamp.
Werkkamp
Van die acht jaar bracht hij er drie door in de Sjarasjka, een kamp uitsluitend voor ingenieurs en geleerden die er in zeer beperkte mate privileges genoten. Daaraan heeft hij de stof ontleend voor In de eerste cirkel (1968). Hoogtepunt daarin is een scherp portret van Stalin. Na de Sjarasjka werd hij overgeplaatst naar een werkkamp in Kazachstan waar de omstandigheden veel slechter waren. Zijn toch al wankele gezondheid werd verder ondermijnd door een kankergezwel dat in het kampziekenhuis werd verwijderd. In 1955 keerde het echter terug, zoals in de wrange liefdesroman Kankerpaviljoen (1968) te lezen is.
De Goelag Archipel
‘Ik kon er niet achter komen of het al dan niet nodig was dat ik in mijn eentje zo’n boek schreef. En of ik die taak aankon.’ Dat noteerde Aleksandr Solzjenitsyn in het derde deel van zijn magnum opus De Goelag Archipel 1918-1956, waarin hij vooral zijn eigen gruwelijke ervaringen in de kampen van Kazachstan heeft opgeroepen. In de eerste twee delen heeft hij ook geschreven over ervaringen van anderen die hij in de loop der jaren had verzameld. De strafkampen, waarvan het ontstaan al uit 1918 dateert, zijn een smet op de Russische ziel. Behalve een document van historische waarde is de trilogie door de beheerste, minutieuze schets van de gruwelen, een literair meesterwerk.
Schrijver en leraar
Bij de algemene amnestie in 1956 kreeg hij toestemming zijn ballingsoord in Kazachstan te verlaten en te gaan en staan waar hij wilde. Hij verdeelde vervolgens zijn tijd tussen schrijven en het leraarschap. Het eerste dat werd gepubliceerd, in het tijdschrift Novy Mir, was de roman Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj (1962), die kon verschijnen in de periode van dooi onder Chroesjtsjov en hem een ongekende populariteit bezorgde. Eenmaal met Brezjnev aan het roer, werd het boek meteen verboden en werd de auteur uit de schrijversbond gestoten. Zijn volgende boeken Kankerpaviljoen en In de eerste cirkel werden gepubliceerd in het westen.
Verbanning
Na de val van Chroesjtsjov (1964) vocht Solzjenitsyn een harde strijd uit met de machthebbers en de KGB, die in 1974 werd beslecht met zijn verbanning. Directe aanleiding was de publicatie in 1973 in het westen van het eerste deel van De Goelag Archipel. Zijn werk dat circuleerde in de samizdat had zijn populariteit als dissident in de Sovjet-Unie nog verder opgestuwd. Toch werd zijn aureool toen al aangetast door uitspraken en essays waarin hij zich deed kennen als een conservatief met een uitgesproken antiwesterse mentaliteit. Na zijn verbanning woonde hij een aantal jaren in Vermont, waar hij werkte aan een monumentaal epos over Rusland tijdens de Revolutie: Het rode wiel. Nadat hij een aantal jaren in isolement in Vermont had gewoond, keerde hij in 1994 terug naar Rusland. Vier jaar eerder had Gorbatsjov hem de Russische nationaliteit teruggegeven.
Nationale held
Tien jaar geleden werd hij in het toen populaire programma Bouillon de culture op TV 5 anderhalf uur lang geïnterviewd door Bernard Pivot. Dat was een boeiende confrontatie, waarin Solzjenitsyn ook een aantal mythen weerlegde (zo is hij nooit in Chili geweest om er de verjaardag van Pinochet mee te vieren). Hij zei dat hij hoopte lang genoeg te leven om de wederopstanding van Rusland mee te kunnen maken. Na zijn terugkeer bleef hij aanvankelijk kritisch ten opzichte van de machthebbers, in het bijzonder van Jeltsin. Na zijn dood wordt hij geëerd als een nationale held. Vladimir Poetin die hem vorig jaar persoonlijk de Russische staatsprijs toekende, roemde zijn onbaatzuchtige inzet voor het land en noemde zijn dood een groot verlies. Gorbatsjov prees hem als de schrijver die een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de val van het totalitaire systeem. Woensdag wordt hij in het Donskoi-klooster in Moskou begraven.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein (bron: LiTTerair – pagina 433 – van 4 augustus 2008)
Zijn naam is symbool gebleven van het verzet tegen onderdrukking. Aleksandr Solzjenitsyn was, na Trotski in 1929, de eerste sovjetburger die werd verbannen. Dat gebeurde op 13 februari 1974 toen hij, beschuldigd van landverraad, op het vliegtuig naar West-Duitsland werd gezet. Vier jaar eerder had hij de Nobelprijs voor literatuur gewonnen. Zijn vrees dat hij niet naar Moskou terug mocht keren, was toen al zo groot dat hij de prijs niet zelf in Stockholm was gaan ophalen. Gisteren is hij in Moskou overleden na een hartverlamming. Hij is 89 jaar geworden.
Chaotische jaren
Aleksandr Solzjenitsyn werd geboren in 1918 in Kislodovosk, een badplaats in de Kaukasus. Een half jaar voor zijn geboorte was zijn vader overleden. In de chaotische jaren waarin Roden en Witten om de macht streden, vertrok zijn moeder, om niet meer afhankelijk te zijn van haar verarmde familie, met hem naar Rostov. Ze nam haar intrek in een vervallen schuur en vond werk als stenotypiste. Aleksandr bracht het grootste deel van zijn jeugd door in Rostov. Vaak logeerde hij echter ook bij de familie van zijn moeder waar hij genoot van de verhalen over de glorieuze dagen van de familie vóór de revolutie. Ze waren de bron voor zijn latere roman Augustus veertien.
Onderscheiden én veroordeeld
Als leerling en later als student in de wiskunde en natuurkunde was hij bijzonder ijverig, ook waar het de studie van het marxisme betrof. In de oorlog werd hij op eigen verzoek als officier van de artillerie naar het front gezonden. Hij werd meerdere malen onderscheiden, onder meer om de moed die hij had betoond bij de verdediging van Leningrad. Zijn correspondentie met een collega-officier, een vroegere studievriend, werd hem echter noodlottig. De paar kritische opmerkingen die hij over Stalin had gemaakt, waren de censor niet ontgaan. Begin februari 1945 werd hij gearresteerd en een paar maanden later veroordeeld tot acht jaar werkkamp.
Werkkamp
Van die acht jaar bracht hij er drie door in de Sjarasjka, een kamp uitsluitend voor ingenieurs en geleerden die er in zeer beperkte mate privileges genoten. Daaraan heeft hij de stof ontleend voor In de eerste cirkel (1968). Hoogtepunt daarin is een scherp portret van Stalin. Na de Sjarasjka werd hij overgeplaatst naar een werkkamp in Kazachstan waar de omstandigheden veel slechter waren. Zijn toch al wankele gezondheid werd verder ondermijnd door een kankergezwel dat in het kampziekenhuis werd verwijderd. In 1955 keerde het echter terug, zoals in de wrange liefdesroman Kankerpaviljoen (1968) te lezen is.
De Goelag Archipel
‘Ik kon er niet achter komen of het al dan niet nodig was dat ik in mijn eentje zo’n boek schreef. En of ik die taak aankon.’ Dat noteerde Aleksandr Solzjenitsyn in het derde deel van zijn magnum opus De Goelag Archipel 1918-1956, waarin hij vooral zijn eigen gruwelijke ervaringen in de kampen van Kazachstan heeft opgeroepen. In de eerste twee delen heeft hij ook geschreven over ervaringen van anderen die hij in de loop der jaren had verzameld. De strafkampen, waarvan het ontstaan al uit 1918 dateert, zijn een smet op de Russische ziel. Behalve een document van historische waarde is de trilogie door de beheerste, minutieuze schets van de gruwelen, een literair meesterwerk.
Schrijver en leraar
Bij de algemene amnestie in 1956 kreeg hij toestemming zijn ballingsoord in Kazachstan te verlaten en te gaan en staan waar hij wilde. Hij verdeelde vervolgens zijn tijd tussen schrijven en het leraarschap. Het eerste dat werd gepubliceerd, in het tijdschrift Novy Mir, was de roman Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj (1962), die kon verschijnen in de periode van dooi onder Chroesjtsjov en hem een ongekende populariteit bezorgde. Eenmaal met Brezjnev aan het roer, werd het boek meteen verboden en werd de auteur uit de schrijversbond gestoten. Zijn volgende boeken Kankerpaviljoen en In de eerste cirkel werden gepubliceerd in het westen.
Verbanning
Na de val van Chroesjtsjov (1964) vocht Solzjenitsyn een harde strijd uit met de machthebbers en de KGB, die in 1974 werd beslecht met zijn verbanning. Directe aanleiding was de publicatie in 1973 in het westen van het eerste deel van De Goelag Archipel. Zijn werk dat circuleerde in de samizdat had zijn populariteit als dissident in de Sovjet-Unie nog verder opgestuwd. Toch werd zijn aureool toen al aangetast door uitspraken en essays waarin hij zich deed kennen als een conservatief met een uitgesproken antiwesterse mentaliteit. Na zijn verbanning woonde hij een aantal jaren in Vermont, waar hij werkte aan een monumentaal epos over Rusland tijdens de Revolutie: Het rode wiel. Nadat hij een aantal jaren in isolement in Vermont had gewoond, keerde hij in 1994 terug naar Rusland. Vier jaar eerder had Gorbatsjov hem de Russische nationaliteit teruggegeven.
Nationale held
Tien jaar geleden werd hij in het toen populaire programma Bouillon de culture op TV 5 anderhalf uur lang geïnterviewd door Bernard Pivot. Dat was een boeiende confrontatie, waarin Solzjenitsyn ook een aantal mythen weerlegde (zo is hij nooit in Chili geweest om er de verjaardag van Pinochet mee te vieren). Hij zei dat hij hoopte lang genoeg te leven om de wederopstanding van Rusland mee te kunnen maken. Na zijn terugkeer bleef hij aanvankelijk kritisch ten opzichte van de machthebbers, in het bijzonder van Jeltsin. Na zijn dood wordt hij geëerd als een nationale held. Vladimir Poetin die hem vorig jaar persoonlijk de Russische staatsprijs toekende, roemde zijn onbaatzuchtige inzet voor het land en noemde zijn dood een groot verlies. Gorbatsjov prees hem als de schrijver die een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de val van het totalitaire systeem. Woensdag wordt hij in het Donskoi-klooster in Moskou begraven.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein (bron: LiTTerair – pagina 433 – van 4 augustus 2008)
0
geplaatst: 12 augustus 2008, 17:37 uur
Palestijnse dichter Mahmoud Darwish overleden
‘Hier, tussen de glooiende heuvels, bij zonsondergang / staan we voor de afgrond van de tijd, / bij boomgaarden die van hun schaduw werden beroofd / en doen we wat gevangenen doen, / doen we wat werklozen doen: / we koesteren hoop.’ Deze paar regels komen uit het gedicht Staat van beleg van Mahmoud Darwish dat binnenkort in Nederlandse vertaling verschijnt. Deze vertaling door Ward Vloeberghs, John Nawas en Tine de Betue van Halat hisar (2002) verschijnt op 29 november bij De Geus. Eerder zijn de dichtbundels Minder rozen en andere gedichten (2005) en Ahmad Zaatar (1977) en de roman Herinnering om te vergeten (1996) in vertaling uitgebracht.
De stam van zijn volk
Darwish schreef Staat van beleg in de context van de Tweede Intifada (september 2000), het beleg van Jenin en de herhaalde blokkade van de stad Ramallah op de westelijke Jordaanoever. In intense beelden roept hij het dagelijks leven op van een volk en een land dat het conflict moe is maar de strijd niet heeft opgegeven. Het is een kenmerkend gedicht voor de man die gold als een van de grootste Arabische dichters, als ‘de adem en de stem van het Palestijnse volk, de welsprekende getuige van verbondenheid en verbanning’. Hij schreef meer dan dertig dichtbundels en een achttal prozaboeken, waarvan een aantal is vertaald in meer dan twintig talen. Zaterdag is hij in een ziekenhuis in de Texaanse stad Houston overleden, nadat hij eerder op de dag een hartoperatie had ondergaan. Hij is 66 jaar geworden.
Vogels zonder vleugels
Darwish werd in 1942 geboren in het Arabische dorp al-Birwa in Galilea. Na de stichting van de staat Israel in 1948 week zijn familie uit naar Libanon, vanwaar men een jaar later naar Galilea terugkeerde. In 1960, op zijn negentiende, publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, Asafir bila ajniha, wat zoveel betekent als ‘Vogels zonder vleugels’. Nadat hij vanwege zijn gedichten en zijn politieke activiteiten meerdere keren was gearresteerd, ging hij in 1970 vrijwillig in ballingschap. Hij vertrok naar Moskou en vandaar later onder meer naar Cairo, Beiroet en Parijs. Na 1995 woonde hij in Ramallah.
Manifest
In Beiroet werd hij lid van de Palestine Liberation Organization, de PLO. In 1988 schreef hij het manifest dat als de onafhankelijkheidsverklaring van Palestina was bedoeld. Vijf jaar later brak hij met de PLO omdat hij het niet eens was met het beperkte zelfbestuur, zoals dat voor de Palestijnen was vastgelegd in de vredesakkoorden van Oslo. De verdeeldheid en strijd binnen het Palestijns volk na de machtsovername door Hamas in de Gazastrook, stelde hem bitter teleur. ‘Uiteindelijk hebben we dus gezegevierd en hebben we nu twee staten, maar in werkelijkheid is het de bezetter die heeft gewonnen,’ zei hij daaromtrent.
Prins Claus Prijs
‘Voor zijn krachtige en over de hele wereld bekende poëzie, die zijn leven als balling en zijn verlangen naar zijn vaderland verbeeldt,’ werd hem in 2004 de Prins Claus Prijs toegekend. Met deze prijs wil het Prins Claus Fonds het inzicht in culturen en de wisselwerking tussen cultuur en ontwikkeling bevorderen. De bekroning van Darwish sloot aan bij een nieuw aandachtspunt van het Fonds: de positieve resultaten van asiel en migratie. Toch was de bekroning niet onomstreden. Zo verwees de fractie van de SGP onder meer naar de commotie om een gedicht uit 1988 waarin hij ervoor pleitte dat alle Joden zouden verdwijnen uit Israel. Likud Nederland en de Federatie Nederlandse Zionisten (FNZ) toonden zich om diezelfde reden ongelukkig met zijn uitverkiezing. Het bestuur van de FNZ noemde hem toen in een verklaring zelfs een ‘haatzaaiende voorstander van geweld’.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein (bron: LiTTerair – pagina 433 – van 10 augustus 2008)
‘Hier, tussen de glooiende heuvels, bij zonsondergang / staan we voor de afgrond van de tijd, / bij boomgaarden die van hun schaduw werden beroofd / en doen we wat gevangenen doen, / doen we wat werklozen doen: / we koesteren hoop.’ Deze paar regels komen uit het gedicht Staat van beleg van Mahmoud Darwish dat binnenkort in Nederlandse vertaling verschijnt. Deze vertaling door Ward Vloeberghs, John Nawas en Tine de Betue van Halat hisar (2002) verschijnt op 29 november bij De Geus. Eerder zijn de dichtbundels Minder rozen en andere gedichten (2005) en Ahmad Zaatar (1977) en de roman Herinnering om te vergeten (1996) in vertaling uitgebracht.
De stam van zijn volk
Darwish schreef Staat van beleg in de context van de Tweede Intifada (september 2000), het beleg van Jenin en de herhaalde blokkade van de stad Ramallah op de westelijke Jordaanoever. In intense beelden roept hij het dagelijks leven op van een volk en een land dat het conflict moe is maar de strijd niet heeft opgegeven. Het is een kenmerkend gedicht voor de man die gold als een van de grootste Arabische dichters, als ‘de adem en de stem van het Palestijnse volk, de welsprekende getuige van verbondenheid en verbanning’. Hij schreef meer dan dertig dichtbundels en een achttal prozaboeken, waarvan een aantal is vertaald in meer dan twintig talen. Zaterdag is hij in een ziekenhuis in de Texaanse stad Houston overleden, nadat hij eerder op de dag een hartoperatie had ondergaan. Hij is 66 jaar geworden.
Vogels zonder vleugels
Darwish werd in 1942 geboren in het Arabische dorp al-Birwa in Galilea. Na de stichting van de staat Israel in 1948 week zijn familie uit naar Libanon, vanwaar men een jaar later naar Galilea terugkeerde. In 1960, op zijn negentiende, publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, Asafir bila ajniha, wat zoveel betekent als ‘Vogels zonder vleugels’. Nadat hij vanwege zijn gedichten en zijn politieke activiteiten meerdere keren was gearresteerd, ging hij in 1970 vrijwillig in ballingschap. Hij vertrok naar Moskou en vandaar later onder meer naar Cairo, Beiroet en Parijs. Na 1995 woonde hij in Ramallah.
Manifest
In Beiroet werd hij lid van de Palestine Liberation Organization, de PLO. In 1988 schreef hij het manifest dat als de onafhankelijkheidsverklaring van Palestina was bedoeld. Vijf jaar later brak hij met de PLO omdat hij het niet eens was met het beperkte zelfbestuur, zoals dat voor de Palestijnen was vastgelegd in de vredesakkoorden van Oslo. De verdeeldheid en strijd binnen het Palestijns volk na de machtsovername door Hamas in de Gazastrook, stelde hem bitter teleur. ‘Uiteindelijk hebben we dus gezegevierd en hebben we nu twee staten, maar in werkelijkheid is het de bezetter die heeft gewonnen,’ zei hij daaromtrent.
Prins Claus Prijs
‘Voor zijn krachtige en over de hele wereld bekende poëzie, die zijn leven als balling en zijn verlangen naar zijn vaderland verbeeldt,’ werd hem in 2004 de Prins Claus Prijs toegekend. Met deze prijs wil het Prins Claus Fonds het inzicht in culturen en de wisselwerking tussen cultuur en ontwikkeling bevorderen. De bekroning van Darwish sloot aan bij een nieuw aandachtspunt van het Fonds: de positieve resultaten van asiel en migratie. Toch was de bekroning niet onomstreden. Zo verwees de fractie van de SGP onder meer naar de commotie om een gedicht uit 1988 waarin hij ervoor pleitte dat alle Joden zouden verdwijnen uit Israel. Likud Nederland en de Federatie Nederlandse Zionisten (FNZ) toonden zich om diezelfde reden ongelukkig met zijn uitverkiezing. Het bestuur van de FNZ noemde hem toen in een verklaring zelfs een ‘haatzaaiende voorstander van geweld’.
Tekst en copyright: Jef van Gool / Literatuurplein (bron: LiTTerair – pagina 433 – van 10 augustus 2008)
0
geplaatst: 1 september 2008, 23:45 uur
alweer moeten we afscheid nemen van een hele grote uit onze nederlandstalige literatuur: J.M.H. Berckmans
(bericht uit De Morgen)
Jean-Marie Berckmans (1953-2008): Chroniqueur van de zelfkant overleden
De Vlaamse schrijver Jean-Marie (J.M.H.) Berckmans is gisteren op 54-jarige leeftijd in Antwerpen dood aangetroffen in zijn appartement. Als onverbiddelijke chroniqueur van de zelfkant én de goorste ellende bereikte hij een cultstatus.
De Antwerpse zelfkantschrijver met de brillenglazen als bokalen stond de angst op het gezicht geschreven, alsof hij een levende incarnatie was van De schreeuw van Munch. Berckmans zag eruit als een uitgeteerde vogel met een schrikbaard, vaak bulderend en fulminerend tegen wie hem te nabij kwam in zijn Grauwzone in Barakstad, zoals hij zijn buurt in Antwerpen omschreef. Onder die kwaadheid school evenwel een sensibele ziel.
En precies uit die combinatie distilleerde de Vlaamse nazaat van Bukowski zijn verhalen over de afgrond en de teloorgang, genadeloos eerlijk en vol bittere humor en paranoia.
Berckmans oeuvre, dat toch zowat vijftien boeken omvat, waaronder gekoesterde titels als Café De Raaf nog steeds gesloten (1990) en Rock & roll met Frieda Vindevogel (1991), liet geen tussenweg toe: ofwel viel je ervoor als een blok ofwel werd je genadeloos afgestoten door de gore alcoholische treurnis. "Het enige waarmee ik mij in leven houd, is het schrijven", poneerde Berckmans meermaals. Dat deed hij in ieder geval tot het bittere eind. Dat einde kwam, gezien zijn reputatie van levende dode en zijn erbarmelijke gezondheidstoestand, voor sommigen niet onverwacht.
Hoewel. Uitgever Rudy Vanschoonbeek kende Berckmans al lang. Door de oprichting van de nieuwe uitgeverij Vrijdag waren er gesprekken geweest over de publicatie van Berckmans' jongste verhalenbundel. "De voorbije twee weken hadden we elkaar daarover enkele keren ontmoet", zegt Vanschoonbeek. "Dit weekend heb ik de kopij helemaal gelezen. Ik was enthousiast en wilde hem morgen (vandaag, ER) bellen om verdere afspraken te maken over de publicatie. Zijn dood komt onverwacht.
Tijdens onze laatste ontmoetingen zag hij er, voor zijn doen, redelijk goed uit. Hij was alert en haalde herinneringen aan vroeger op. Niets wees erop dat zijn dood nabij was."
Blijkbaar leed Berckmans aan een longaandoening waarvoor hij gehospitaliseerd had moeten worden. Maar hij bleef thuis en is vermoedelijk in de nacht van zaterdag op zondag overleden. Familieleden troffen hem op zijn sofa aan.
Jean-Marie Berckmans kwam op 28 oktober 1953 ter wereld in Leopoldsburg, in een eenvoudig arbeidersgezin. Hij studeerde een jaar Germaanse filologie in Antwerpen en vestigde er een bescheiden reputatie als punkdichter. Tussen zijn negentiende en drieëntwintigste raakte hij echter in de greep van psychoses en depressies en verbleef hij in talloze psychiatrische inrichtingen. Na een mislukte zelfmoordpoging en een periode als succesvolle schoenenverkoper in Italië, raakte hij bij zijn terugkeer in België aan lager wal. Hij wentelde zich ten slotte in zijn bestaan van schrijver-kluizenaar, lange tijd inwonend bij zijn moeder en zijn vader en zijn hond Charlowie, en was vaste klant van het OCMW én Café De Raaf.
In 1977 publiceerde hij Geschiedenis van de revolutie en Tranen voor Coltrane. Met Vergeet niet wat de zevenslaper zei in 1989 stak hij de neus weer aan het venster, en lange tijd volgde bijna jaar na jaar een nieuwe verhalenbundel, met onnavolgbare titels als Bericht uit Klein Konstantinopel (1996), Ontbijt in het vilbeluik (1997) en Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone (1997). In de jaren negentig maakte Berckmans naam als performer met Circus Bulderdrang en zijn kompaan Vitalski. "Altijd met het mes op de pols, altijd wild om zich heen slaand, spuwend op alles wat bewoog", schreef Stijn Tormans daarover in Knack bij een Berckmansportret.
Met zijn laatste boek Je kunt geen twintig zijn op Suikerheuvel (2006) haalde hij de longlist van De Gouden Uil. Begin dit jaar was Berckmans ook nog te zien in het Canvasprogramma Weerwolven, waarin talloze nachtraven hun opwachting maakten.(Dirk Leyman en Eric Rinckhout)
01/09/08 00u59 De Morgen
Heruitzending van de aflevering van Weerwolven op donderdag 4 september om 23u15 op Canvas...
J.M.H. op YouTube:
(bericht uit De Morgen)
Jean-Marie Berckmans (1953-2008): Chroniqueur van de zelfkant overleden
De Vlaamse schrijver Jean-Marie (J.M.H.) Berckmans is gisteren op 54-jarige leeftijd in Antwerpen dood aangetroffen in zijn appartement. Als onverbiddelijke chroniqueur van de zelfkant én de goorste ellende bereikte hij een cultstatus.
De Antwerpse zelfkantschrijver met de brillenglazen als bokalen stond de angst op het gezicht geschreven, alsof hij een levende incarnatie was van De schreeuw van Munch. Berckmans zag eruit als een uitgeteerde vogel met een schrikbaard, vaak bulderend en fulminerend tegen wie hem te nabij kwam in zijn Grauwzone in Barakstad, zoals hij zijn buurt in Antwerpen omschreef. Onder die kwaadheid school evenwel een sensibele ziel.
En precies uit die combinatie distilleerde de Vlaamse nazaat van Bukowski zijn verhalen over de afgrond en de teloorgang, genadeloos eerlijk en vol bittere humor en paranoia.
Berckmans oeuvre, dat toch zowat vijftien boeken omvat, waaronder gekoesterde titels als Café De Raaf nog steeds gesloten (1990) en Rock & roll met Frieda Vindevogel (1991), liet geen tussenweg toe: ofwel viel je ervoor als een blok ofwel werd je genadeloos afgestoten door de gore alcoholische treurnis. "Het enige waarmee ik mij in leven houd, is het schrijven", poneerde Berckmans meermaals. Dat deed hij in ieder geval tot het bittere eind. Dat einde kwam, gezien zijn reputatie van levende dode en zijn erbarmelijke gezondheidstoestand, voor sommigen niet onverwacht.
Hoewel. Uitgever Rudy Vanschoonbeek kende Berckmans al lang. Door de oprichting van de nieuwe uitgeverij Vrijdag waren er gesprekken geweest over de publicatie van Berckmans' jongste verhalenbundel. "De voorbije twee weken hadden we elkaar daarover enkele keren ontmoet", zegt Vanschoonbeek. "Dit weekend heb ik de kopij helemaal gelezen. Ik was enthousiast en wilde hem morgen (vandaag, ER) bellen om verdere afspraken te maken over de publicatie. Zijn dood komt onverwacht.
Tijdens onze laatste ontmoetingen zag hij er, voor zijn doen, redelijk goed uit. Hij was alert en haalde herinneringen aan vroeger op. Niets wees erop dat zijn dood nabij was."
Blijkbaar leed Berckmans aan een longaandoening waarvoor hij gehospitaliseerd had moeten worden. Maar hij bleef thuis en is vermoedelijk in de nacht van zaterdag op zondag overleden. Familieleden troffen hem op zijn sofa aan.
Jean-Marie Berckmans kwam op 28 oktober 1953 ter wereld in Leopoldsburg, in een eenvoudig arbeidersgezin. Hij studeerde een jaar Germaanse filologie in Antwerpen en vestigde er een bescheiden reputatie als punkdichter. Tussen zijn negentiende en drieëntwintigste raakte hij echter in de greep van psychoses en depressies en verbleef hij in talloze psychiatrische inrichtingen. Na een mislukte zelfmoordpoging en een periode als succesvolle schoenenverkoper in Italië, raakte hij bij zijn terugkeer in België aan lager wal. Hij wentelde zich ten slotte in zijn bestaan van schrijver-kluizenaar, lange tijd inwonend bij zijn moeder en zijn vader en zijn hond Charlowie, en was vaste klant van het OCMW én Café De Raaf.
In 1977 publiceerde hij Geschiedenis van de revolutie en Tranen voor Coltrane. Met Vergeet niet wat de zevenslaper zei in 1989 stak hij de neus weer aan het venster, en lange tijd volgde bijna jaar na jaar een nieuwe verhalenbundel, met onnavolgbare titels als Bericht uit Klein Konstantinopel (1996), Ontbijt in het vilbeluik (1997) en Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone (1997). In de jaren negentig maakte Berckmans naam als performer met Circus Bulderdrang en zijn kompaan Vitalski. "Altijd met het mes op de pols, altijd wild om zich heen slaand, spuwend op alles wat bewoog", schreef Stijn Tormans daarover in Knack bij een Berckmansportret.
Met zijn laatste boek Je kunt geen twintig zijn op Suikerheuvel (2006) haalde hij de longlist van De Gouden Uil. Begin dit jaar was Berckmans ook nog te zien in het Canvasprogramma Weerwolven, waarin talloze nachtraven hun opwachting maakten.(Dirk Leyman en Eric Rinckhout)
01/09/08 00u59 De Morgen
Heruitzending van de aflevering van Weerwolven op donderdag 4 september om 23u15 op Canvas...
J.M.H. op YouTube:
0
geplaatst: 2 september 2008, 11:40 uur
Antwerpen zal hem missen. Vroeger, op mijn weg naar school, naar huis , had ik de keuze tussen twee literaire kanonnen: ofte route Lanoye ofte route J.M.H. Berckmans (Café de Raaf). Ik heb beide routes even vaak afgelegd waarin ik probeerde een glimp van de schrijvers op te vangen door het raam.
Het eerste wat ik hoorde over J.M.H. Berckmans kwam van m'n dictieleraar. Hij vertelde ons uitgebreid, met enige fierheid, dat hij op een wilde nacht heeft wezen jammen met enkele 'crazy' persoonlijkheden waaronder J.M.H. Berckmans dus. Mijn medecursisten waren wildenthousiast en ik die nog nooit van de auteur had gehoord vroeg me af waar al die opwinding om ging. Een paar weken later stond hij geïnterviewd in Humo en begreep ik het.
J.M.H. Berckmans schreef zoals hij leefde: rauw, edgy met een niets ontziende vinger in de wonde. Antwerpenaars zullen hem missen. R.I.P.
Het eerste wat ik hoorde over J.M.H. Berckmans kwam van m'n dictieleraar. Hij vertelde ons uitgebreid, met enige fierheid, dat hij op een wilde nacht heeft wezen jammen met enkele 'crazy' persoonlijkheden waaronder J.M.H. Berckmans dus. Mijn medecursisten waren wildenthousiast en ik die nog nooit van de auteur had gehoord vroeg me af waar al die opwinding om ging. Een paar weken later stond hij geïnterviewd in Humo en begreep ik het.
J.M.H. Berckmans schreef zoals hij leefde: rauw, edgy met een niets ontziende vinger in de wonde. Antwerpenaars zullen hem missen. R.I.P.
* denotes required fields.