Dit eerste boek van Havank is meteen raak. Een oud kasteel met een rijke historie, geheime gangen, een eeuwenoud mysterie, een spook, twee moorden en een uiterst spannende ontknoping.
De Schaduw, die in de latere boeken zo’n centrale rol ging spelen, is hier nog niet meer dan de hulp van Bruno Silvère, de ambitieuze inspecteur van de Sûreté Nationale in Parijs. Hij staat in de schaduw van zijn chef en volgt, schaduwt de verdachten.
Ondanks dat het boek uit 1935 stamt, is het zeer goed leesbaar. Het levert een fraai tijdsbeeld op. Om te telefoneren had je een telefoniste nodig en als dienstauto werd de luxe Minerva gebruikt, een beroemd Belgisch automerk in die jaren. De dialogen zijn kort en levendig en het verhaal wordt in volle vaart verteld. Een kenmerk van de meeste Havanks: het tempo ligt hoog en vraagt de aandacht van de lezer. Al is het maar om alle namen van de personages uit elkaar te houden.
“Merkwaardig, hoogst merkwaardig” horen we in deze roman voor het eerst uit de mond van Cartier, op bladzijde 98. Een gevleugelde uitspraak in de vervolgdelen.
Literatuur van de bovenste plank is het allemaal niet. Dat moet ik wel toegeven. Maar daar heb ik lang niet altijd behoefte aan. De personages worden wat karikaturaal en eenduidig neergezet. De goeden en de kwaden zijn helder onderscheiden en de inspecteur toont niet heel veel inlevingsvermogen. Maar dat was ook wel typerend voor die tijd. De aandacht voor het innerlijk en de menselijke emoties, die in de moderne literatuur zoveel ruimte krijgt, ontbreekt. En dat is ook wel weer eens fijn. Je wordt soms doodziek van al die veronderstelde diepere lagen. In dit boek gaat het om het avontuur en ontbreekt de knipoog niet. De auteur, Hans van der Kallen, schreef voor het publiek. En zijn publiek begreep dat en kocht zijn boeken. Dertig stuks. Een prestatie.