Wanneer ik aan Van Dis denk, doemt het beeld van Connie Palmen op. Daarmee doel ik op hun "chirurgische schoonschrijverij", allebei zweren ze bij het schrijversmanifest van Connoly. Wat impliceert dat? Een hoop gewauwel (
"Een schrijver kan geen kinderen hebben, want dat leidt af van de schrijverij".
"Een schrijver mag geen publiek hebben, dat leidt af van de schrijverij", enz ...).
Met andere woorden: de belletrie wordt gevoerd teneinde de persoonlijke sores te verbergen achter mooi gebouwde zinnetjes. Hou het mooi, hou het netjes, ... want de buur houdt niet van
manke zinnetjes.
"Doktersvrouwenliteratuur" is een typering die ik ooit hoorde bij Van Dis. Die vlag dekt enigszins de lading, het lijkt me mogelijk dit soort proza te lezen, het boek neer te leggen, meteen de zweetbandjes aan te trekken en ... hup! we zijn op weg naar het tenniscourt of we gaan samen met onze vriendinnen dat nieuwe leuke restaurant zoeken in de Beekse bergen. Van Dis is doordeweeks zonder meer, hij houdt de middelmaat in zijn schrijverij onder controle door het Connolyisme.
Het fascinerende aan die doktersvrouwen is, evenwel, dat achter de façade van het dagdagelijkse de nodige ongerijmdheden schuilen. Van Dis schurkt daar eventjes tegen, maar na lectuur blijf je met die knorrende lezersmaag. Van Dis' proza gaat nergens uit de bocht, blijft IKEA-gewijs degelijk. Af en toe krijgt de lezer een flits van Van Dis' eruditie, alhoewel zijn metaforiek toch voer voor middelmatici lijkt te wezen
ik zie de door de wol gewassen meerwaardezoeker reeds opveren wanneer Van Dis het meisje in de rode sportwagen opvoert in "Indische duinen". De meerwaardezoeker kraait het uit en roept luidkeels zijn ega tegemoet (die in de keuken thee met biscuit aan het serveren is):
"Die rode sportwagen - dat is Truffaut!". Waarop onze meerwaardezoeker zich nestelt in zijn fauteuil, een sigaar opsteekt en zichzelf op de borst klopt met zijn associatievermogen
Als middelmaticus kan ik dat best pruimen
