Literatuur moet niets. Literatuur mag alles. Zo ook menselijke gedachten projecteren op honden. Meer nog: doorheen ‘De roep van de wildernis’ gedragen de dieren zich doorgaans menselijker dan de meeste mensen. Als dit inderdaad een jeugdboek is, dan alleen door het pantser dat kinderen nog hebben, onwetend als ze zijn over de gruwelen die mensen op deze aarde aanrichten...
Hoe het ook zij, Jack London maakt van ‘The Call of the Wild’ een onweerstaanbaar verhaal: spannend tot de laatste bladzijde, huiveringwekkend en bloedstollend tijdens enkele scènes waarin op leven en dood wordt geknokt, globaal uitstekend uitgebalanceerd en prima qua lengte en ritme. Weinig op aan te merken, kortom, of het moet zijn dat London de evolutie van hond Buck op nogal voorspelbare wijze kenschetst. Maar zo gezwind als Casper Gimbrère het boek voorleest, kan niemand zich daar aan ergeren.
Finaal is de vraag trouwens wat London met dit boek willen zeggen, over dieren dan wel mensen? Verheerlijkt hij de onweerstaanbare lokroep van de oeroude genen, het primitivisme en atavisme waarin Buck onvermijdelijk vervalt? Of zijn het de omstandigheden die Buck terugwerpen op oeroude instincten, die zijn leven terug richting geven – kortom moeten we vertrouwen op onze diepere impulsen, meer dan hen proberen bezweren, of afzweren? Doch anderzijds, stamt het schijnbaar evidente geweld der mensen niet evenzeer uit een onnadenkend, intuïtief register, en is die dimensie niet net de bron van alle onheil? Kortom, hoe ons te verhouden tot onze diepere, nauwelijks kenbare biologie?
Duidelijk moge zijn dat London met noch bedoelingen noch antwoorden op de proppen komt. Voor zover er sprake kan zijn van een eenduidige moraal, in een verhaal dat vooral omwille van de narratieve kracht bij menigeen is bijgebleven...
3,5*