Mijn grootouders komen uit Zeeland, dus ik heb vroeger veel zomers aan zee doorgebracht. Ik weet nog dat ik altijd naar beneden keek als we over het strand liepen: ik vond het zand fascinerend (vooral die harde, donkere stukken die oplichtten als je erop stond), maar ook om schelpen en zo te zoeken. Meestal vond je natuurlijk kokkels of van die zogenaamde ‘scheermessen’, maar heel, héél soms vond je haaientanden. In de eerste zomers aan zee vonden we er een aantal (drie of zo), maar later nooit meer, wat ik -als trouwe WNF-ranger en klimaatdrammetje in de dop- natuurlijk direct koppelde aan het uitsterven van de haai. Thuis heb ik nog wel ergens een doosje met de drie haaientandjes die ik destijds gevonden heb.
Ik kan me trouwens ook nog herinneren dat ik ooit op het strand aan het zoeken was toen een ouder echtpaar aan me vroeg wat ik aan het doen was. Ik vertelde dat ik mooie schelpen en haaientanden zocht. ‘Ach, dat is toch allemaal onzin,’ zei de oude man ‘dat spul wordt toch allemaal hier rondgestrooid door de plaatselijke VVV om de toeristen bezig te houden.’ Mijn grootouders moesten enorm lachen toen ik dat navertelde.
Nou goed, haaientanden dus.
Volgens mij moet ik ‘
Gips’ van Anna Woltz nog eens een kans geven, want ik heb van dit boek erg genoten! Bijzonder knap hoe Woltz in zo weinig bladzijden springlevende figuren weet neer te zetten. Atlanta en Finley (twee soort-van-zee-gerelateerde namen) zijn twee bijzonder fijne personages. Ze hebben allebei hun eigen persoonlijke problemen en gaan daar allebei op hun eigen manier mee om. De worstelingen zijn geloofwaardig en zeer invoelbaar en hoewel het eigenlijk allemaal best heftig en zwaar is, weet Woltz een zeer goede balans te vinden tussen het realisme, emotie, nuchterheid en oprecht sentiment. Naar het einde toe werd het net iets minder, maar ach, dat deert verder niet zo.
Ik ben na dit boek zeker benieuwd geworden naar de rest van Woltz’ oeuvre. Eerst nog eens ‘
Gips’ herlezen.