In het verleden las ik vrij regelmatig boeken over het voetbalspel. Echter naarmate de jaren vorderen en mijn smaak zich verder heeft ontwikkeld (dankjewel Boekmeter) kan ik het eigenlijk nog maar nauwelijks opbrengen. Ik kijk nog geregeld een wedstrijdje en bij de koffieautomaat op werk en met vrienden kan ik er nog uitvoerig over bakkeleien. Maar toch bespeur ik dat de liefde nogal is bekoeld door het besef dat het spel een storende overdaad van aandacht krijgt, zoals een aantal overbetaalde oud-spelers die onbeschaamd reclame voor een gokspelletje maken en de onbegrijpelijke keuze om een wereldvoetbaltoernooi in de woestijn te organiseren, alwaar zich een menselijk drama heeft voltrokken bij de bouw van de stadions.
Ik kan er enorm bitter en cynisch om worden en wanneer deze onlustgevoelens bij mij naar boven komen moet ik veelal denken aan een stuk uit het
Corona dagboek van Ilja Leonard Pfeijffer dat hij mede voor NRC Handelsblad bijhield, toen de Italiaanse competitie tijdens de pandemie puur uit geldbelang weer werd opgestart en zijn ongeloof hierover op niet mis te verstane wijze uitte:
Het is deprimerende waanzin. Het ergste zijn de interviews met afatische multimiljonairs, rolmodellen voor de jeugd, die zich met de arrogantie van eclatante ignorantie beklagen over de gedwongen pauze van drie maanden. Ook voor de quarantaine was voetbal allang verworden tot een imbeciele hoogmis van het grootkapitaal, opium voor het volk waaraan enkelen zich exorbitant konden verrijken, maar nu de protagonisten van deze perverse show na drie maanden in een veranderde wereld als niet te verdelgen kakkerlakken tevoorschijn kruipen om met vanzelfsprekendheid opnieuw een hoofdrol op te eisen in onze levens, valt het des te meer op.
Uit het hart gegrepen.
Wanneer ik aan uitzonderingen zou moeten denken, waarbij een opflikkering van mijn spelplezier zich voordeed, kom ik op de Ajax-seizoenen 2016-2017 (het jaar waarin trainer Peter Bosz de finale van de UEFA League behaalde) en uiteraard 2018-2019 (het jaar waarin trainer Erik ten Hag met een jonge ploeg heel voetbalminnend Europa verraste en de halve finale van de Champions League in de vorm van een Griekse tragedie verloor). In het boekje
Het Nieuwe Ajax: Hoe een Voetbalclub Zichzelf Opnieuw Uitvond van popjournalist en Ajaxfan Menno Pot doet de lezer deze periode bijzonder aangenaam herbeleven.
Hoewel hier en daar wat oppervlakkig en klef, weet Menno Pot met zeer fijne pen de metamorfose die Ajax toendertijd onderging op nuchtere wijze te beschrijven. De positieve emoties die de club wist los te maken en de nieuwe dynamiek die er was onstaan door een nieuw gekleurd publiek dat naar het stadion is gekomen hebben na een periode van twintig jaar, dat veelal bestond uit afzien, klagen en cynisme, gewerkt als een grote bevrijding. Eindelijk verlost van de verwachtingsvolle generatie uit de oude Meer die altijd maar weer star naar Johan Cruijff wijste wanneer het Ajax sportief gezien niet voor de wind ging.
Een smetje is het geval dat bepaalde spelers en bestuurders die toen enorm veel lof toekwam inmiddels op een vervelende wijze bij de club zijn vertrokken of zelfs een ongename reputatie hebben verworven. Ik noem maar geen namen. Maar je vraagt je toch af hoe de auteur hierover zal terugkomen wanneer het werk eens zal worden heruitgegeven, dan wel uitgebreid.
Menno Pot mag van mij wel weer eens met een opvolger komen van zijn eerder lezenswaardige voetbalroman
Vak 127.