Zonder twijfel dé hype van 2019. Maar wat moet je ermee? Nou, schrijven kan ‘ie, deze Ocean Vuong – waarover het verhaal overigens gaat dat hij bijna Beach had geheten, tenminste als zijn moeder de lettergrepen tot aanvaardbaar Engels had kunnen omvormen. Had dat de drempel voor jou verlaagd,
eRCee?
Enfin, Ocean dus. Het type schrijver dat koste wat het kost poëzie in iedere zin lijkt te willen injecteren. Elk beeld, elke metafoor, elke bij elkaar geharkte alinea, elk associatief geconstrueerd hoofdstuk moet laten zien dat de literatuur zoals we haar traditioneel kennen niet volstaat voor een verhaal zoals het zijne: een verhaal over ontheemding, identitaire crisis, verborgen seksualiteit, armoede, geweld, waanzin…en ga zo maar door? Juist,
waar heeft Vuong het eigenlijk (niet) over? En is dat niet een van de problemen waar het boek mee te kampen heeft, met name dat het over alles wil gaan, en daardoor te weinig kan vasthouden?
Maar even terug naar het verhaal. Een verhaal zo onwerkelijk dat het pas verteld kan worden door voor een onwerkelijke vorm te kiezen, of dat wil de auteur zijn lezers laten geloven? Zoals Vuong zichzelf binnenstebuiten keert, zijn verleden disseceert, zo leest ook de roman als een puzzel – een schipbreuk, zoals
Theunis de schrijver treffend citeert. Aan de stuurloosheid die het gevolg is van de (relatieve) vorm(eloosheid) ontleent de leeservaring zijn kracht (de lezer vraagt zich af wat voor catharsis er zit aan te komen), maar het blijkt ook een zwakte (precies omdat de catharsis niet datgene is waar de briefroman in zijn totaliteit naar toewerkt) – moeten, mogen, kunnen we spreken van ballast?
Toch werkt
‘Op aarde schitteren we even’ behoorlijk goed, althans van zodra
Trevor ten tonele verschijnt, en er zich een concreet narratief aftekent waarmee de lezer zich kan identificeren. Is dat het failliet van wat Vuong probeert – de roman ontroert omwille van een verhalend discours dat de architectuur van het boek probeert tegen te spreken? Enfin, dit geneuzel mogen academici zien uit te klaren. Niet onbelangrijk is alleszins dat het boek doorheen de laatste honderd bladzijden niet alleen aan intensiteit wint door de nadruk op het verhalende karakter waarvan de brokstukken bij elkaar te voegen zijn, maar ook doordat Vuong uitzoomt vanuit zijn particuliere etnische en historische context en de zogenaamde
trailer trash in ruimere zin onder de loep neemt – waardoor, alweer, meer empathie mogelijk wordt.
Waar de eerste indruk er vooral een is van vermoeidheid omwille van de demonstratieve talige virtuositeit en het bijwijlen al te gewichtige gemijmer, laat het integrale boek uiteindelijk aangedaan doch ook verward achter. Juist, er zijn prachtige vondsten, pakkende momenten, passages die bij de keel grijpen. Het “lijveriger werk” waar
Theunis het over heeft, zou wat mij betreft echter vooral een meer gefocust werk moeten zijn, ongeacht de omvang. Kunnen Vuongs mistflarden ooit het skelet van een echt huis vormen, een plek om in te wonen tot zolang de tekst voortduurt? Of is de desoriëntatie, het shockeffect, de literaire desillusie het gimmick waarop de artisticiteit van de schrijver drijft, zonder meer?
Time will tell.
3,25*