Recensie door Roosje
Yoshiro is de overgrootvader van de jongen Mumei, voor wie hij zorgt met een toewijding die zijn weerga niet kent. Maar er is iets vreemds aan de hand tussen deze twee Japanse mannen, die in Tokyo wonen. De oude man is dik over de honderd jaar en lijkt in een veel betere fysieke conditie te zijn dan zijn nazaat. Mumei heeft een zwak gestel, hij heeft vrijwel altijd koorts, zijn tanden vallen uit en zijn bros, eten en drinken gaan moeilijk, zich voortbewegen gaat moeizaam, maar zijn verstand is helder en geest opmerkzaam.
‘De schuifdeur begon te ratelen als een goederentrein en Mumei deed zijn ogen open, waarop het zonlicht kwam binnengestroomd, geel als gesmolten paardenbloemen.’ (ib.: 5).
Met die paardenbloemen is iets ongewoons aan de hand, de bloemen zijn inmiddels groter dan die van chrysanten, de keizerlijke bloem. Er woedt een discussie of paardenbloemen gelijkgesteld mogen worden met de keizerlijke bloem.
Langzaam ontrolt zich een samenleving - en het verslag van die samenleving - die in weinig aspecten nog op de onze lijkt. Wat nog wel hetzelfde lijkt is de liefde van een ouder voor een kwetsbaar kind, de liefde tussen kwetsbare mensen en de hoop op een beter leven. Gebeurtenissen worden van de hak op de tak verteld, zo lijkt het: Yoshiro, Mumei - hardlopen met huurhonden - de veranderde en veranderende taal - de bakker met zijn kaars en verschillende soorten broden - de tandarts voor de jongen, de kinderarts, de oncoloog - dieren, prehistorische dieren - vervuilde grond - Duitsland, Hildegard - reizen - Shinjuku - treinen - luchthaven - spinnen zo groot als handpalmen - steeds nieuwe feestdagen - staatsgeheimen - dode katten - in het geheim gefokte konijnen, kuikens, pieren - kranten en krantenpapier - gezondheid van de kinderen - elkaar tegensprekende berichten in de kranten - de messenverkoper, met ook een kaars - sinaasappels, ander fruit, vaste verkoopprijs voor de sinaasappel - voedseltekort? - isolationisme etc.
Wie is toch de verteller van al de ontwikkelingen en veranderingen van de laatste jaren? Dat begon ik me op een gegeven moment wel af te vragen? Dat moet welhaast Yoshiro zijn; en het is Yoshiro die aan een kroniek schrijft; zijn roman is ooit geflopt, hij is schrijver, en nu schrijft hij aan een kroniek van het veranderde Japan, van Tokyo, van de wijk in Tokyo waar hij en Mumei wonen. En een kroniek is het, Yoshiro heeft de roman de das omgedaan; misschien is een roman ook niet meer toegestaan in het isolationistische Japan waarin de oude man en de jongen wonen. Een kroniek is een verslag van de feiten, de gebeurtenissen, eventueel heel voorzichtig de gevoelens van hemzelf en Mumei. In een roman zijn andere verhaalaspecten toegestaan: spanning, flashbacks en vooruitzichten, uitweidingen, uitgebreide karaktertrekken, ontwikkeling van personen, een catharsis misschien ook wel.
Hoe poëtisch Yoshiro’s verslaglegging ook is en secuur, vooral daar waar het de taalverandering betreft, heel erg spannend is het niet. Poëzie lijkt nog steeds toegestaan. Is de poëzie ongevaarlijk? Over de taal om ik nog te spreken; dat aspect doet enigszins denken aan Orwells 1984, de ‘newspeak’.
Het wordt al vrij snel duidelijk dat Japan zich bevindt in een neerwaartse spiraal: de bodem is vervuild, er is geen contact meer met de rest van de wereld, Japan zelf is verdeeld in aparte regio’s waartussen geen vrijheid van beweging bestaat. Het wordt niet duidelijk of dat gebeurt door een autoritaire staatsvorm, alles gebeurt onder het mom van ‘democratie’, dus dan is die vermoedelijk niet aanwezig. Net als in 1984 spreken de officiële berichten elkaar tegen maar er wordt in dit geïsoleerde Japan geen werk van gemaakt de geschiedenis te herschrijven - zoals in 1984.
Dat is ook helemaal niet nodig want de samenleving lijkt zijn laatste stadium bereikt te hebben: vernietiging. De bejaarden zijn gezond en gaan niet dood, de kinderen zijn zeer ziekelijk, al worden ze vertroeteld en staan ze onder voortdurend medisch toezicht, en ze sterven jong. Wat is er nu eigenlijk aan de hand? Yoshiro probeert met behulp van zijn kroniek duidelijkheid te scheppen in de chaos van de dingen en de processen: wat is er nu werkelijk aan de hand? Hij raakt meer en meer verstrikt in zijn verdriet en zorg om Mumei.
Het zou zelfs denkbaar zijn dat er alleen nog maar een deel van Tokyo bestaat en dat de rest van de wereld al verloren is. Eigenlijk doet dat er niet toe, het verregaande isolationisme zorgt ervoor dat mensen van elkaar af raken, dat contacten verloren gaan.
De taal en de verandering daarvan is een van de hoofdthema’s van deze roman. Op een bepaald niveau is dat goed te volgen: alle buitenlandse termen, met name de Engelse, verdwijnen, moeten veranderen. Dat is nog te volgen, maar hoe het Japans als taal daarmee omgaat is lastiger te begrijpen. Het Japans is een taal die geschreven wordt in en met karakters; heel anders dan bij ons; wij schrijven in en met een beperkt aantal fonetische lettertekens.
De Japanse karakters hebben verschillende betekenissen en verschillende uitspraakmogelijkheden. Daardoor gaat een deel van de subtiele en intelligente uiteenzettingen van Yoshiro/Tawada (de auteur) voor ons verloren.
Dat is in onze taal toch heel anders. Wel is het bij ons zo dat letterlijke betekenissen een overdrachtelijke betekenis kunnen krijgen; en ook zijn er woorden die je hetzelfde uitspreekt maar die iets anders betekenen, bijvoorbeeld ‘beer’: een steunbeer van een gebouw; een mannetjesvarken; een groot harig zoogdier (er zijn er nog meer, denk ik).
‘Ook al werden de leenwoorden dan niet langer gebruikt, bij de hondenverhuurder waren de fonetische tekens waarin de namen van de buitenlandse rassen werden geschreven nog overvloedig aanwezig.’ (ib.: 6) ‘Op die manier zomaar zonder reden hardlopen op de weg noemden de mensen vroeger ‘joggen’ maar met het verdwijnen van de leenwoorden werd het vanaf een bepaald moment ‘weglopen’ genoemd. Eerst was het een modewoord dat voor de grap werd gebruikt, in de zin van: ‘Als je hard loopt, gaat je hoge bloeddruk weg’, maar na een poosje was het ingeburgerd.’ (ib.: 6)
Een dystopie is deze roman, een tamelijk zwarte onheilsroman, alles lijkt naar de gallemiezen te gaan, al is er misschien een mogelijkheid tot een spoortje hoop maar het ontbreken van gezonde jonge mensen lijkt de hoop teniet te doen. Voorzichtiger kan ik het niet zeggen.
In onze tijd, waarin milieuproblematiek, wereldmigratie en oorlogen overal ons ook niet vrolijk stemmen, lijkt de dystopische roman voortdurend te kunnen rekenen op een groot lezerspubliek.