Een verzameling prachtige odes. Odes aan van alles en iedereen: de nachtelijke autorit, de jaloezie, David Bowie, doden in de telefoon, de bindingsangst, om er maar eens een paar te noemen. Het zijn odes aan kleine dingen, aan vergeten of weggestopte emoties, aan grote persoonlijkheden, aan bijzondere kunst. Van Reybrouck koestert het leven, schrijft lyrisch en vol liefde over alles wat het leven zin geeft. Het is aanstekelijk.
Af en toe lijkt er een vanzelfsprekende ode te komen, zoals bij Ode aan de Lente. Wie wil er nou geen ode aan de lente lezen? Maar de titel zet je op het verkeerde been. Wat volgt zijn voorbeelden van lente, van natuur, in de kunst. Van Reybrouck vraagt zich af of het vandaag passé is om het platteland lief te hebben. Het is stil in de literatuur als het om natuur gaat. Een juiste constatering. Een gemis.
Nog een greep uit de odes: Ode aan de Littekens. De schrijver schrijft dat je zuinig moet zijn op je lijf, maar niet op je leven. Hij juicht de geestdrift toe. En dan laat hij een gedicht van Kahlil Gibran voorbij komen.
Je kinderen zijn je kinderen niet.
Zij zijn de zonen en de dochters van ’s levens hunkering naar zichzelf.
Zij komen door je, maar zijn niet van je,
En hoewel ze bij je zijn, behoren ze je niet toe.
Ontnuchterend in tijden waar voorzichtigheid zoveel waard is, want je vraagt je ineens af: ten koste van wat?
Laat dit een kleine ode zijn aan deze bundel. Of beter: een ode aan iedereen die zelfs in de meest donkere spelonken van het leven sprankjes licht blijft zien en aan iedereen die de banaliteiten van alledag niet voor lief neemt, maar er wonderen in blijft zien.