Bert Wagendorp kondigt het in zijn voorwoord al aan: het boek “zaait (…) verlangen.” Dat is precies wat het doet, zonder opsmuk, maar met een grootste hartstocht. Een ode aan Italië en het Italiaanse wielrennen. De prachtige verhalen over vergane glorie en onmetelijk verdriet worden door kleurrijke, herfstige foto’s van Bella Italia overbrugd. Sfeer is wat het boek uitademt, als een warme herinnering naar die ene vakantie, lopend door de smalle steegjes van pittoreske, eeuwig slapende dorpjes. Volgens Van Noord lagen de verhalen klaar “op dorpspleintjes, kruispunten en industrieterreinen” en als je je erin onder laat dompelen dan leer je Italië “in al haar pracht en lelijkheid” kennen. En die verhalen zijn prachtig.
Zo is er het verhaal van Luigi Malabrocca die hard zijn best deed om tijdens de Giro d’Italia de zwarte trui te winnen. Toen was er nog een zwarte trui, een trui voor de laatste plek, die nog voor veel publiciteit en bekendheid zorgde. Hij prikte zijn banden lek, ging achter muren of hegjes liggen en verstopte zich in een kelder. “Hij liet zich zelfs een keer in een lege waterput zakken, waar hij werd betrapt door een argwanende boer. ‘Wat gebeurt hier?’ vroeg die hem. ‘Ik ben de Giro d’Italia aan het rijden’, antwoordde Malabrocca. Daarna stapte hij weer op de fiets en vervolgde de zware Dolomietenrit.”
Van Noord schrijft over de najaarsklassieker de Ronde van Lombardije, de laatste écht koers van het wielerseizoen: “de koers legt de pijn bloot die afscheid nemen altijd oproept en toont tegelijkertijd de troost die gevonden kan worden in de schoonheid van de herfst, en in vergankelijkheid. De pijn van het afscheid nemen wordt opgevangen op een zacht bed van gevallen bladeren, verhuld in donzige mist.” Ze schrijft soms prachtig en weet treffende beelden op te roepen en daarmee een sfeer te scheppen die uitnodigend is. Zelfs als je nooit fietst zou je zin kunnen krijgen om vrijwel onmiddellijk een fiets te kopen, naar Italië te vliegen en langs de verhalen van Van Noord te peddelen.
Ook het Italiaanse volk wordt onder de loep genomen. Het verschil tussen de mensen uit het noorden en het zuiden. “Het is niet voor niets dat de drie actieve vulkanen Italiaanse vulkanen zich in het Zuiden van het land begeven”, schrijft ze. “In het Noorden hadden ze niet gedijt. Hitte, vurigheid, snelstromend bloed waarvan de druk soms zo hoog wordt dat er een eruptie volgt, een schelle woordenstroom ondersteund door woeste gebaren, een gesprek dat voor een noorderling ruzie lijkt, maar dat in het Zuiden gewoon een gesprek is, omdat woorden hier nu eenmaal in het hart worden geboren, en niet in het hoofd zoals in het Noorden.” En in een ander verhaal, verderop in het boek, schrijft Van Noor dat “Italianen geboren ambassadeurs van het idee (zijn) dat het leven ooi en ziet is.” Ze zijn “geboren acteurs”.
Romantiek en melancholiek ontmoeten elkaar op zijn hevigst in het laatste verhaal van het boek, het verhaal over de in 2011 in de Giro verongelukte Wouter Weylandt. Hij stierf tijdens een afdaling. Van Noord bezoekt de noodlottige plek en durft hem op Italiaanse wijze opnieuw naar beneden te dromen, om hem te waarschuwen voor het gevaar en hem vervolgens erder te zien fietsen, “voor altijd op weg naar Rapallo”. Het is een gedurfd en ontroerend slot dat met veel mededogen en liefde is geschreven, en daarmee een passend einde op van deze “Italiaanse wielerbedevaart”.