Het toppunt van autonome poëzie
Toen ik enkele weken geleden weer een poging deed mijn kamer op te ruimen (een meerjarenproject), stuitte ik op oude schriften van de middelbare school. Verbaasd bladerde ik ze door: ik wist niet dat ik ze nog had en ik vroeg me af of ik ze echt bewust had bewaard uit sentiment of gewoon nog niet had weggegooid uit nalatigheid. In ieder geval kwam de vondst mijn opruimwoede niet ten goede, want de rest van de middag heb ik alle schriftjes door zitten bladeren.
Ik kwam tot de ontdekking dat ik zelfs in de onderbouw al de gewoonte had om mijn huiswerk vol te kladderen met tekeningetjes, die vaak commentaar leverden op mijn werkhouding, mijn slordige handschrift en mijn gebrek aan wiskundig talent. Met name in mijn scheikundeschrift had ik veel poppetjes getekend. Op één bladzijde staat een verontwaardigd poppetje dat boos zegt:
“Serieus? Wéér een tekening? Zou je niet eens aan het werk gaan?!”
Ook in de huiswerkopdrachten was er plaats voor dit soort ongein. Dan schreef ik thuis bij het huiswerk maken:
‘opdracht 12 b. Sorry, ik zou het antwoord werkelijk niet weten’. Op school kregen we “het uitwerkingenschrift” om ons huiswerk zelf na te kijken, en dan schreef ik in het rood erbij: ‘
“ik zou het werkelijk niet weten”, tsssk, zo kan ik ook mijn huiswerk maken.’, waaronder ik dan weer met mijn balpen schreef: ‘
Ja sorry, ik doe ook maar m’n best.’
Nog altijd krabbel ik regelmatig in de kantlijn, al zijn die tekeningen minder verontwaardigd. Het scheelt natuurlijk al een hoop dat ik mij tegenwoordig niet meer bezig hoef te houden met scheikunde.
Maar goed, ik moest aan die schoolschriftjes denken toen ik dit boek van Ted van Lieshout las. Ik noem het maar gewoon “boek”, want ik weet niet goed hoe ik het anders moet noemen: een dichtbundel? een novelle? een graphic novel? Ik weet het niet, het is alles bij elkaar - of juist iets compleet nieuws.
De dichter in het boek houdt het na één gedicht voor gezien. Het boek opent met een sombere liefdesallegorie over een sneeuwpop die smelt voor een konijn, waarop die zijn wortelneus afpakt. [NB: de citaten in dit stukje doen uiteraard geen recht aan de typografische weelde van het boek.]
Zo is de liefde. Je dénkt dat er
van je gehouden wordt, maar
ze gaan er met je neus vandoor.
Na deze treurige woorden is het één pagina stil - of moet ik zeggen ‘leeg’? Omdat er daarna nog een poos niets gebeurt, komt de taal van de dichter verbaasd vragen hoe het nu verder moet. De dichter blijkt liefdesverdriet te hebben en daardoor niet in staat om te werken. De taal protesteert en probeert van alles om aan de slag te kunnen.
Met name in zijn dichtbundels experimenteert Van Lieshout er vrolijk op los, en dit boek is misschien wel zijn radicaalste en origineelste tot nu toe. Alles wat Van Lieshout tot nu toe heeft laten zien culmineert in deze bundel tot een prachtig geheel: zijn meta-grappen, zijn aandacht voor grafische vormgeving, de manier waarop hij zowel de inhoud als de vorm van taal gebruikt, zijn gave om persoonlijke worstelingen op een unieke wijze te verwerken… Alles zit erin.
In eerdere bundels nam Van Lieshout ook al de grafische vormgeving voor zijn rekening, maar in deze bundel is de opmaak wel het opvallendst: de woorden dartelen alle kanten op, waardoor het lezen echt een avontuur, een belevenis is. Het ligt voor de hand om het typografische circus in dit boek met het werk van
Paul van Ostaijen te vergelijken. Maar Van Lieshout lijkt ook op Van Ostaijen wat zijn poëticale opvatting betreft: Van Ostaijen raakte in de jaren twintig van de vorige eeuw steeds meer geïntrigeerd door de dichterlijke waarde van het woord. En dan echt 'het woord' als materiaal van de dichter, zoals de steen van de beeldhouwer. Van Ostaijen probeerde gebruik te maken van alle mogelijkheden van de taal: van de vorm, de klank, de betekenissen, alles. Hij wenste dat zijn gedichten zouden verschijnen als ‘vrije organismen zonder verband tot de schepper’. Dergelijke poëzie heet ‘autonome poëzie’: poëzie die ontstaat vanuit zichzelf, vanuit de taal zèlf, als een homp klei die zichzelf boetseert tot een beeld. De teksten in dit boek zou je het toppunt van autonome poëzie kunnen noemen, want de taal in dit boek schrijft letterlijk (haha pun intended) zichzelf, er komt geen dichter aan te pas.
Op een gegeven moment lijkt de taal deze poëticale opvatting van de dichter ook te verwoorden, als ze hem een brief schrijven:
Wij willen meteen
ook van deze gelegenheid gebruikmaken om je na-
mens ons allemaal eens te bedanken dat wij weer
in een boek van jou mogen staan. We hadden ook in
het boek van een andere schrijver kunnen staan, en
dat hadden we niet fijn gevonden, want bij jou mag
meer. Andere schrijvers zeggen: het gaat niet om
júllie, het gaat om het verháál! Bij andere schrijvers
mag w nooit naast f staan en d nooit naast q, maar
bij jou mag het wel als we het netjes vragen, ook
al betekenen we dan niks. Wij willen helemaal niet
altijd wat betekenen! Wij willen onszelf zijn. Bij jou
mag dat (niet altijd, maar best wel vaak) en daar-
om willen wij jou bedanken met een gedicht dat we
met zijn allen voor jou hebben gemaakt
Zo lijkt Van Lieshout in dit boek via de taal impliciet iets over zijn eigen poëticale opvattingen prijs te geven. Sowieso lijkt Van Lieshout in dit boek op een geweldige manier met zijn eigen persoonlijkheid te spelen: achter zijn rug om roddelen de woorden een hoop over de dichter (hij is een aansteller, een ijdeltuit). Als je het boek leest als een introspectief boek waarin Ted van Lieshout in dialoog met zichzelf is (want die lagen bevat dit boek allemaal), kun je ook nog een werk lezen over een verdrietige dichter die worstelt met zijn werk, zijn (liefdes)leven en zelfs zijn seksualiteit.
Slechts enkele teksten in dit boek worden duidelijk gemarkeerd als "gedichten", en ook met die gedichten is er wat interessants aan de hand: alle gedichten maken gebruik van winterse symbolen (sneeuw, koude), en er is ook nog een link met de Eerste Wereldoorlog. Overigens houdt de Eerste Wereldoorlog ook nog verband met de strijd die de letters op een gegeven moment met elkaar voeren om te blijven bestaan. Zo is alles in dit boek op een geweldig interessante manier met elkaar verbonden. Er gebeurt ontzettend veel leuks.
Het werk van Ted van Lieshout doet mij een beetje denken aan het werk van de (wat mij betreft geniale en onovertroffen) cabaretier Micha Wertheim. Ook Wertheim weet ieder programma weer zichzelf compleet te vernieuwen en zijn voorstellingen gaan vaak ook (deels of zijdelings) over het experiment en de vorm waarin de inhoud gepresenteerd wordt. Hetzelfde geldt voor Ted van Lieshout die iedere dichtbundel weer iets nieuws verzint. Overigens was het ook Micha Wertheim die in een interview ooit zei dat hij in het cabaret ook meer de ruimte voelde om het experiment aan te gaan, omdat “dat toch een kunstvorm is die niet helemaal serieus genomen wordt”. Die “lichte minachting” geeft Wertheim de vrijheid om zijn eigen eigenzinnige gang te gaan. Hetzelfde geldt misschien voor Ted van Lieshout, die als schrijver van zogenaamde jeugdliteratuur ook actief is in een kunstuiting die over het algemeen toch minder serieus wordt genomen.
Ik hoop in ieder geval dat Van Lieshout nog heel lang blijft experimenteren! Wat is het toch fijn om liefhebber te zijn van een levende artiest en als fanboy in spanning te wachten op nieuw werk en nieuw onontgonnen terrein!
Zo. En nu verder met mijn kamer.