Net als Dickens had Thomas de Quincey een morbide belangstelling voor moordzaken. Al in 1818, als hij redacteur is van The Westmoreland Gazette, schrijft hij in dat blad regelmatig verslagen van moordzaken. Dit deed hij met zoveel plezier dat het zelfs krantenlezers (het krantenlezend gepeupel dat alles prachtig vindt zolang er maar genoeg bloed vloeit) te machtig werd. 'On Murder Considered as One of the Fine Arts' verscheen in 1827. Twaalf jaar later breidde De Quincey het opstel uit met een 'Supplementary Paper' en in 1854 nog eens met een thrillerachtig 'Postscript' en een beschrijving van de moorden die John Williams op zijn kerfstok had, bekend als de Ratcliff Highway Killings. De vertaling is van Frans Kellendonk die ook The English Mail-Coach vertaalde (deze 2 essays zijn in Nederland in de jaren tachtig als 1 boek uitgebracht). Helaas is 'Over Moord...' niet compleet en heeft Kellendonk ervoor gekozen, om redenen die hij noemt in zijn overigens zeer interessante nawoord, om deze twee latere uitbreidingen weg te laten.
Er zijn volgens De Quincey twee manieren om moord te benaderen, een ethische en een esthetische. 'On Murder...' is in feite een lezing van de voorzitter van een herengenootschap dat zich louter bezighoudt met de esthetische kant van de moord en de moord beschouwt als, de titel zegt het al, een der Schone Kunsten. Wat is een mooie moord? Samen met De Quincey dwalen we door zijn grote moordmuseum, terwijl hij onze aandacht probeert te vestigen op de grote kunstwerken uit het verleden: Kaïn, de uitvinder van de moord, de sluipmoorden op vorsten en staatslieden, waaronder die op Willem van Oranje, de moord op Spinoza (hoewel algemeen wordt aangenomen dat de filosoof een natuurlijke dood is gestorven, is de voorzitter ervan overtuigd dat hij om het leven is gebracht), de gifmoorden die in de negentiende eeuw in de mode raakten (de voorzitter is duidelijk een liefhebber van het eerlijke oude keelafsnijden, met gifmengers heeft hij niet veel op. Bij de erkende stijl steken al die gifzaken even min af als een wassenbeeld bij een beeldhouwwerk. Ik ben het daar overigens hartgrondig mee oneens, mits de gifmoord is gepleegd door een vrouw.
'On Murder...' is een met zwarte humor doorspekt essay, De Quincey schrijft uitgelaten vrolijk over een toch wel serieus thema. Op Goodreads lopen de meningen over het boek sterk uiteen; van 'Really didn't get the point of this book' tot 'As funny as several Monty Python sketches'.
Hoe dan ook, bij de passage met de bakker lag ik echt dubbel van het lachen. De voorzitter vertelt dat hij op een dag in de buurt van München een 'broeder in de kunst' was tegengekomen die bekende dat hij genoeg had van de dorre geneugten van het genootschap en in Duitsland iets aan de praktijk wilde doen. Hij had zijn oog had laten vallen op een bakker met een krijtkleurig gelaat. Maar op de avond dat hij de bakker wilde gaan vermoorden en hem in zijn huis overmeesterde, leek de bakker wel getroffen door katalepsie (alleen het woord is al grappig). Echter, nadat hij de bakker in kennis stelde van de reden van zijn bezoek en hij de instrumenten tevoorschijn haalde, werd de bakker bevangen door een geweldige opwinding en kreet hij luid uit waarom hij hem wilde vermoorden?! Waarop de man droogjes opmerkte: 'Redenen te over, u doet bijvoorbeeld aluin in uw brood.'
Aluin in brood? Daar had ik dus nooit van gehoord...
In de 18e/19e eeuw mengden Londense bakkers vaak krijt, kalk en gemalen botten door het deeg, zodat het langer houdbaar was. Het metaalzout aluin werd toegevoegd om het brood witter te maken. Zo kon men zelfs uit een gemengd meel van bonen- en erwtenmeel een schoon wit brood bereiden. Vooral in Engeland was dit in zwang. Aluin werd gewonnen uit aluminiumsulfaat met een alkali dat gemakkelijk verkrijgbaar was: urine. Zwarthandelaren haalden dan ook grote hoeveelheden plas van de armen op. Dit 'urinebrood' was levensgevaarlijk brood; aan 30 gram aluin kon iemand al doodgaan, en de boosdoeners werden in het openbaar vernederd in de smerigste straten van Londen. Als een bakker herhaaldelijk de fout in ging, raakte hij zijn oven kwijt en moest hij ander werk zoeken.
De man raakt ten slotte slaags met de bakker en de vechtpartij ontaardt in een soort slapstickachtige bokspartij (Wat een toestand!), maar uiteindelijk weet hij de vormloze deegklomp toch te vloeren. Het verhaal met de bakker bracht een andere passage in herinnering, een stukje uit Dr Jekyll and Mr Hyde, waarin de boosaardige Hyde net is getransformeerd en een koetsier wil aanvallen. Maar ook aan die komische passage uit 'Aantekeningen uit het Ondergrondse', ook al met een koetsier die ervan langs krijgt.
Maar De Quincey is niet alleen lollig, hij zegt ook zinnige dingen. Een bekende persoonlijkheid is geen echt mens, maar een abstract denkbeeld. De Paus als slachtoffer is dus uitermate ongeschikt; als vader der Christenheid is hij vrijwel alomtegenwoordig en net als de koekoek wordt hij veel gehoord maar nooit gezien.
Inspirerend.