Cantú had zich verdiept in de grensproblematiek. Op papier. Hij wilde het wel eens aan den lijve ondervinden. Hoe kan je ooit iets begrijpen tenzij je het zelf hebt gevoeld? Pas met díe ervaring kun je ook daadwerkelijk iets meegeven en, wellicht, hopelijk iets veranderen. Hoopvol start hij bij de US Border Patrol. Snel leert hij op brute wijze wat er aan de grens gebeurd en dat hij als agent overgeleverd is aan het systeem.
“U bent straks weer terug in Mexico”, zegt Cantú tegen een oudere man die net gepakt is door Cantú en zijn collega’s. De man antwoordt: “Dat begrijp ik. (…) Ik wil alleen maar weten of ik iets kan doen tijdens het wachten, of ik kan helpen. Ik kan de vuilnis buiten zetten of de cellen schoonmaken. Ik wil u laten zien dat ik hier ben om te werken, dat ik geen slecht mens ben.” Cantú kijkt hem en er rest hem niets anders te zeggen dan: “Dat weet ik.”
In de 19e eeuw werd een groep landmeters naar de grens gestuurd. “Ze signaleerden dat bijna alle planten doorns hadden, dat er geen zoetgeurende bloemen waren en dat de meest voorkomende bomen en struiken een harsachtige lucht verspreiden.” Het was “een eenzaam en desolaat oord”. Dit is het land dat doorkruist moet worden voordat ze bij de grens zijn.
Inmiddels is de grensregio redelijk bekend, zeker nadat Trump zei dat hij een muur zou gaan bouwen en dat de Mexicanen de muur zouden gaan betalen. De verhalen van de vluchtelingen kennen we maar amper. Ook lokaal worden niet de werkelijk verhalen verteld. Tien jaar lang is de lokale berichtgeving onderzocht. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er over migrantendoden zelden als persoon, als mens, werd bericht. Er werden metaforen gebruikt: zoals economische (schade, risico’s en gevolgen), gewelddadige (wraak van de kwade woestijn, gevolg van de oorlog aan de grens) en ontmenselijke (kat- en muisspel tussen de speurhonden van de Border Patrol die de vluchtelingen naar de grens lokken). Zoals altijd in mensonterende situaties speelt taal een grote rol. Of in andere woorden: nemen de mens in haar taal afstand van de ander.
Cantú beschrijft in het laatste deel van boek een verhaal van een vluchteling, zijn vriend José. Een man die in Amerika werkte en terug ging om zijn zieke moeder te bezoeken. Als de man terug wil komen is de vraag of dit gaat lukken. Misschien is dat wel het enige wat Cantú uiteindelijk kan doen: zijn ervaring op papier zetten en aan zoveel mogelijk mensen zíjn verhaal en het verhaal van de vluchtelingen laten horen. De grote aantallen aan doden zegt mensen gek genoeg niet zoveel. Pas als we ons kunnen identificeren met een eenling, als we het verhaal van die eenling horen, pas dan beginnen de aantallen tot ons door te dringen. “Elke dode staat voor een uniek, onvervangbaar leven”, schreef historicus Timothy Snyer over de genocide van Hitler en Stalin in Oost Europa. “Het is aan ons, wetenschappers, om te pogen deze aantallen in hun perspectief te plaatsen. Het is aan ons, als humanisten, om die aantallen weer in mensen te veranderen.” Hij citeert ook Carl Jung als hij zegt dat de “massastaat”, waarin we tenslotte meer en meer in gaan leven, “niet de bedoeling (heeft) om wederzijds begrip en het contact van mens tot mens te stimuleren. Zij streeft eerder naar deling.” Cantú wijst er via Jung op dat “we tegemoet komen aan de universele primitieve neiging om onze ogen te sluiten voor het kwaad en het ver van ons weg te duwen”. We sluiten ons af van de ander.
En juist die verhalen worden zo weinig verteld. Dit boek van Cantú is een oproep om die verhalen te vinden. Maar, weet hij, je moet een weg vinden om de verhalen te vinden, maar ten eerste moet je voorbij een “zwaarte” die mensen vaak wel voelden, maar het was te vaag om te bespreken. Cantú voelde dit, ook bij anderen, en vaak werd dat gevoel met “knikjes en stilte, met blikken en gebaren” gedeeld. Hoe vertel je het hele verhaal? Uiteindelijk vertelt hij het verhaal van José en zijn eigen ervaringen. Het is het enige wat hij kan doen. Verder is er alleen machteloosheid: “Het is een beetje alsof ik al die jaren rondjes heb gelopen om een reus en alleen maar op zijn voeten heb gelet. Maar nu voelt het alsof ik naar boven begin te kijken en eindelijk zie waardoor ik word verpletterd.”
Er zijn films nodig, series om empathie en bewustzijn te creëren voor de schrijnende situatie. Er zijn boeken nodig. We moeten de verhalen van de mensen gaan horen. Francisco Cantú geeft, zoals Valeria Luiselli dat deed, alvast een hoopvolle voorzet.