“Op 17 december 2010 maak ik mijn onmiddellijke vertrek uit de politiek bekend. En het is me menens. Ik ga niet de wachtkamer in van het politieke bestuur om na een paar jaar weer tevoorschijn te komen en een Senaatszetel te beklimmen of een burgemeestersketting om te hangen. Nee, het afscheid van de politiek is definitief.”
Dat schrijft Femke Halsema aan het begin van haar boek. Ze is nu bijna drie jaar burgemeester van Amsterdam en dat is niet onopgemerkt gebleven. Bij Halsema lijkt het zo te zijn: je houdt van haar of je hekelt haar. Als mensen die bij anderen weten los te maken dan doe je iets wat mensen raakt, dan ben je uitgesproken en sta je voor wat je zegt. Halsema heeft haar ideeën en emoties nooit onder stoelen of banken gestoken. Ze heeft hoogstens geleerd om ze zo nu en dan leren tijdelijk in te tomen.
“Onbeheerste emotionaliteit is een lastige trek in de politiek. Of, zoals mijn moeder in die eerste Kamerjaren tegen me zegt: ‘Een intelligente vrouw als jij zo haar emoties ook eens met haar intellect moeten leren besturen’. Dat is de taak die ik mezelf stel als ik besluit werkelijk een goede politicus te worden.”
Maar de verontwaardig die ze heeft gevoeld was nooit gespeeld. Juist dat maakt haar zo geliefd of gehaat.
“Elke dag is er wel een reden om kwaad te zijn en de boosheid is als een groef die telkens dieper wordt. De ergernis die ik veroorzaak bij collega’s van andere partijen geeft alleen maar reden tot volharding. Ik draag de boosheid met me mee als een trofee. Verontwaardiging beschouw ik als een vorm van plichtsbetrachting en relativering als de verzaking daarvan.”
De kolkende woede die ze voelt komt vanuit haar eigen, diepgewortelde overtuigingen. En zoals het gaat in een democratie, zijn dat niet altijd de overtuigen van de ander en dus is het soms pijnlijk om water bij de wijn te doen.
“Dat je een compromis zou kunnen sluiten zit niet in mijn systeem. Ik beschouw dat als weinig eervol.“
Toch moet je in de politiek zo nu en dan kennelijk relativeren om te kunnen overleven. Je moet objectief beslissingen kunnen nemen en op een bepaalde afstand staan om alle facetten van een vraagstuk te doorzien. Kijkend naar het hedendaagse politieke gesteggel over de bestuurscultuur mag je concluderen dat de afstand te groot is geworden. Iets wat in Den Haag klaarblijkelijk uit de lucht kwam vallen. Maar Halsema schrijft in dit boek (uit 2016) het volgende over wat rond 2003 al leek te spelen:
“De mensen, ‘klanten’ in modern bureaucratisch jargon, die gebruikmaken en vaak afhankelijk zijn van de publieke diensten, worden gevangen in een web van eisen, regels en voorwaarden. Overheid en politiek behandelen mensen wantrouwend als zeurpieten en lastpakken of erger als potentiële fraudeurs, en krijgen daar achterdocht en ontevredenheid voor terug.”
Halsema schrijft haar memoires met een hartverwarmende openhartigheid. Was ze in de kamer al welbespraakt en kristalhelder, zo is ze dat hier ook. En ze is misschien nog het meest kritisch op zichzelf. Ze spaart zichzelf niet en die eerlijkheid siert haar. Een politicus als Halsema wordt in het huidige debat nog wel eens gemist.
Naast een intiem inkijkje in de gedachtewereld van Halsema, geeft het boek ook een goed tijdsbeeld weer van een politicus in een bijzonder tijdsgewricht: de aanslagen op het WTC, de opkomst en moord op Fortuyn, de moord op Theo van Gogh, de opkomst van Geert Wilders. De gebeurtenissen van de afgelopen decennia schieten voorbij en geven vooral goed weer hoe het huidige landschap is ontstaan. Bijzonder is het dan om te lezen wat Geert Wilders zei na 9/11:
“Een paar weken na de aanslag zegt VVD-kamerlid Geert Wilders in de talkshow Barend & Van Dorp dat er op zichzelf niks mis is met de Islam, dat moslims goede burgers zijn en dat alleen een klein groepje moslimextremisten geweld gebruikt. Wilders noemt de opmerking van Elsevier-columnist Pim Fortuyn, dat er een ‘koude oorlog tegen de islam’ moet worden gevoerd, ‘verwerpelijk’.”
Het kan verkeren. Zoals Wilders, is ook Halsema terug gekomen op wat ze in de introductie nog hartstochtelijk meedeelt: dat ze niet weer terug de politiek in zou gaan. Je kunt je het al lezend ook nauwelijks voorstellen. Ook al voelt ze zich af en toe geen politicus, wel voel je de constante drang naar opkomen voor gerechtigheid, naar een betere samenleving, naar een vinger in de pap. Ze weet wat ze wil.
In tijden waarin je alleen nog maar pessimistisch naar de toekomst kan kijken heeft de linkse, progressieve stroming het moeilijk. Er is een drang naar veiligheid, zekerheid, eigenheid in een wereld die alleen maar kleiner, onveiliger en nationalistischer lijkt te worden. Halsema pleitte voor een meer proactieve houding:
“Er is een plicht tot optimisme. Daarmee bedoelt hij (filosoof Popper) dat er misschien geen reden tot optimisme is, maar dat dat ons niet ontslaat van de plicht om onze toekomst zo goed mogelijk vorm te geven.”
In het bekrompen politieke steekspel van verwijten zou je zo af en toe hopen dat er een vooruitstrevende, visionaire politicus als het toneel bestijgt die het kibbelende gajes de weg wijst. Zo iemand was Halsema zeker niet, niet in haar eerste periode. Misschien is ze dat in de loop der jaren wel geworden. Laat ons, in navolging van Halsema, dan ook optimistisch zijn en hopen dat de leiders van nu, door voortschrijdend inzicht, net als Halsema, uiteindelijk ook zeer bekwaam zullen gaan worden.