Na
Het Martyrium, het beste boek dat ik dit jaar heb gelezen, wilde ik dolgraag meer lezen van deze wonderbaarlijke schrijver. Het meest voor de hand liggend was zijn volgende meesterwerk
Massa en Macht, maar ik voelde me nog niet klaar voor deze imponerende studie waar 20 jaar aan gewerkt is en waarmee de Nobelprijs voor de Literatuur grotendeels is verdiend. Ik kwam daardoor uit bij zijn hoog aangeschreven autobiografie, daar Elias Canetti geen andere romans meer heeft geschreven na zijn eerste. Dit is het eerste deel van die autobiografie: De Behouden Tong.
De enige autobiografie die ik ooit eerder las is van Carl Lewis, de atletiek legende, die mijn grote held was op de basisschool. Ik was toen 11 jaar, en dat betekent dat ik er nu dus niet helemaal zeker meer van was of dit genre wel iets voor mij zou zijn. Wat bleek: deze autobiografie is bijna magisch. En of dat nou ligt aan de schrijfstijl van Elias Canetti en de wijze waarop hij alleen de meest belangrijke momenten uit zijn leven tot leven brengt, of iets aan autobiografieën in het algemeen, ik kan het nu niet zeggen, maar mijn eigen persoonlijkheid bepalende herinneringen keerde achter elkaar terug in mijn gedachtes. Wat mooi vond ik dat. Het was net zoals bij het Martyrium, waar ik ook na het lezen nog vaak met de materie in mijn hoofd aan het wegdromen was in het verleden.
Dit eerste deel van de autobiografie vertelt over de eerste 16 levensjaren van de schrijver. Terwijl voor mij een verhuizing binnen mijn eigen dorp al een apocalyptische ramp geweest zou zijn geweest in mijn jeugd, doet hij zowel Bulgarije, Engeland, Oostenrijk als Zwitserland aan als opgroeiplekken. Omringt door vele culturen en talen ontwikkelt kleine Elias al snel een liefde voor woorden en zinnen. Hij wordt daarbij aangemoedigd door zijn vader die van jongs af aan veel boeken voor hem meeneemt en hem verder stimuleert door elke avond te vragen wat hij gelezen heeft. Na de plotselinge dood van zijn vader neemt zijn moeder deze rol van hem over en onder haar invloed groeit hij uit tot een belezen jongeman die werkelijk overal geïnteresseerd in is. In deze jaren neemt de relatie met zijn moeder een grote rol in zijn leven in, maar ook de invloed die familieleden, schoolkameraden, docenten, schrijvers en verhalen op hem hebben gehad komen uitgebreid aan bod. De meest fascinerende momenten waren voor mij echter de ervaringen met individuen of groepen die hun macht lieten gelden en daardoor als beginnende inspiratie dienden voor zijn eerder genoemde meesterwerken. Het zorgde ervoor dat ik meteen bij hoofdstuk 1 werd gegrepen:
Mijn vroegste herinnering is in rood gedompeld. Op de arm van een meisje kom ik de deur uit, de vloer voor mij is rood, en links loopt een trap omlaag die even rood is. Tegenover ons, op gelijke hoogte, gaat een deur open en er stapt een glimlachende man naar buiten, die vriendelijk op mij afkomt. Hij komt heel dicht op mij toe, blijft staan en zegt tegen me: ‘Laat me je tong eens zien!’ Ik steek mijn tong uit, hij tast in zijn zak, haalt een zakmes tevoorschijn, opent het en brengt het lemmet heel dicht bij mijn tong. Hij zegt: ‘Nu snijden we hem zijn tong af.’ Ik durf mijn rong niet terug te trekken, hij komt steeds dichterbij, dadelijk zal hij hem met het lemmet aanraken. Op het laagste ogenblik trekt hij het mes terug en zegt: ‘Vandaag nog niet, morgen.’ Hij klapt het mes weer dicht en steekt het in zijn zak.
Iedere morgen komen wij uit de deur de rode gang op, de deur gaat open, en de glimlachende man verschijnt. Ik weet wat hij zal zeggen en wacht op zijn bevel om mijn tong te laten zien. Ik weet dat hij hem zal afsnijden en iedere keer ben ik angstiger. De dag begint ermee, en het gebeurt vele malen.
Ik houd het voor me en vraag er pas heel veel later mijn moeder naar. In het rood alom herkent zij het pension in Karlsbad, waar zij met mijn vader en mij de zomer van 1907 had doorgebracht. Voor de tweejarige hebben zij een kindermeisje uit Bulgarije meegenomen, zelf nog geen vijftien jaar oud. In alle vroegte gaat zij doorgaans met het kind op haar arm weg, zij spreekt alleen Bulgaars, maar vindt overal de weg in het drukke Karlsbad en is altijd stipt op tijd met het kind terug. Op een keer wordt zij met een onbekende jongeman op straat gezien, zij weet niets over hem te vertellen, een toevallige ontmoeting. Na enkele weken blijkt dat de jongeman in de kamer precies tegenover ons woont, aan de andere kant van de gang. Het meisje steekt ’s nachts soms snel naar hem over. Mijn ouders voelen zich voor haar verantwoordelijk en sturen haar direct naar Bulgarije terug.
Het meisje en de jongeman gingen beiden heel vroeg van huis, op die manier moeten zij elkaar voor het eerst hebben ontmoet, zo moet het zijn begonnen. De bedreiging met het mes heeft de beoogde uitwerking gehad, het kind heeft er tien jaar over gezwegen.
De tong is behouden gebleven. Op naar ‘De Fakkel in het Oor’ dus, deel 2 van deze autobiografie van een wonderbaarlijk schrijver.