Wat een geweldig boek heeft Robert van Eijden geschreven. De grootste kracht van het boek is ongetwijfeld de gortdroge humor. Alleen een blik op de eerste bladzijden (een quote van Al Bundy en de inhoudsopgave met hoofdstuktitels) zegt voldoende. Maar er is meer dan dat, veel meer dan dat wat het boek zo goed maakt.
Van Eijden schrijft over een hoofdpersoon met de naam Robert van Eijden. Een man zonder al te veel kracht, iemand die niet of nauwelijks weet om te gaan met onverwachte situaties en die vasthoudt aan een aantal vastigheden die je bijna rituelen zou kunnen noemen. Als lezer voelde ik onmiddellijk mee met van Eijden. Hij heeft iets ontwapenends over zich. Wellicht heeft dat iets te maken met de kwetsbaarheden die zo op de oppervlakte liggen. Of is het die gezonde afkeer tegen de maatschappij die zo aanlokkelijk is? Of is toch gewoon die prachtige humor:
"Toen ik een van de uien optilde omdat hij niet netjes naast de andere lag, zag ik dat hij aan de onderkant verrot was, meer dan verrot zelfs - er kwam een bruine vloeistof uit waarin een groep maden lag te krioelen alsof ze net grote vakantie hadden gekregen. Ik hoorde ze al juichen.Hoera! Zes weken niet naar die kutmadenschool!"
"Op het stalen bankje dat de gemeente een paar jaar geleden naast de glasbak voor mij flat heeft neergezet, zat een man die eruitzag als een gigantische gesmolten kaars."
De terugkerende elementen in het verhaal zijn ook zo treffend: de eindeloze herhaling van dezelfde liedjes bij Arrow Classic Rock, de hilarische mailtjes naar bedrijven, Hitler, Wikipedia. Ook de bijfiguren, Paalman, de bouwvakker en de blinde buurman zijn mooi gekozen.
Om af te sluiten nog een gedeelte uit een mooi scène: Van Eijden staat in de supermarkt op een vakantieadres op de Veluwe. Hij rekent een reep af bij de kassa. Er wordt gevraagd of hij toch niet toevallig een tweede reep wil pakken: het is immers twee halen en een betalen. Van Eijden vindt een reep voldoende. Maar zo gemakkelijk komt hij hier niet mee weg:
"'Pakt u dan nog even een tweede?' Nog nooit had ik iemand een alledaagse vraag horen uitspreken als een dreigement van een moslimterrorist, maar deze caissière had het zojuist gepresteerd. Mijn linkerooglid begon te trillen.
(...)
Achter mij stond een man met zijn mandje in mijn rug te duwen. Ik draaide me om. Hij droeg een grijze Gaastra-jas, een kleur die ik in mijn tijd op het vakantiepark nog niet had gezien. De rebel.
'Wat begrijpt u niet aan het woord gratis? ' vroeg hij. 'De gra of de tis? Pak die klotereep, dan kunnen we door hier.
'Nou, nou,' zei ik, 'wat een agressie. U moet nodig eens naar een vakantiepark op de Veluwe.'