Bij Euforie - dat ik overigens niet heb gelezen- schreef ik dat ik Weijts al columnist me niet wist te boeien. Nu is dat de laatste tijd wat bijgetrokken, en gezien de geringe omvang gokte ik het er toch maar op. Foute gok dus.
Mag Weijts in zijn columns wat interessanter worden, in dit boek is het vooral veel gepraat en zegt hij weinig. Weijts roept van alles, meestal noemt hij niks nieuws (als dit boek je iets weet te leren, dan lees je te weinig) en als hij al eens een leuke woordgrap heeft (sinister en linkshandigheid worden samen genoemd) dan is dat gewoon gejat van Mulisch' magnum opus. Dat laatste weet ik vrij zeker omdat die link tussen die twee woorden niet enkel daarin ook voorkomt, maar beide boeken ook een vrouwelijke cellist en een persoon luisterend naar de naam Quinten kennen. En ondanks dat hij dit niet zelf heeft verzonnen vindt Weijts de woordspeling zo goed dat hij dit minstens elke 15 pagina's laat terugkeren (waar boeken van 1000 pagina's dik het überhaupt niet herbergen).
Verder is de stijl schreeuwerig, zoals dat ook bij pakweg Ronald Giphart het geval is. En dat is geen compliment. Van die proleten op de camping met de grootste waffel, blaaskaken die met wollig taalgebruik verbloemen dat ze niks zinnigs te melden hebben, van die types die het hun 'reet niet roest' maar hun 'derrière oxideert'. En ja, dat laatste komt uiteraard herin voor. Dan noemt hij de Tower Bridge nog London Bridge (om het later alsnog Tower Bridge te noemen) en ja, dan kan ik je als (zelfverklaard) intellectueel niet meer serieus nemen. Tot halverwege zit er af en toe wat spanning in, maar eens duidelijk is wat alle geheimen zijn, dan is ook van het boekje weinig meer over. 1,5*.