Wie het mysterie van de titel voor zichzelf wil behouden, moet de volgende beschrijving van Wikipedia over de imperiaal maar even overslaan:
In vroeger tijden was de imperiaal het dak zelf van een reiskoets, bus of ander openbaar vervoermiddel, waarop ruimte was voor bagage. De naam is ontleend aan de betekenis van het franse impériale: keizerlijk. Ofwel vanwege de zitpositie (schertsenderwijs, de passagiers op de imperiaal zaten buiten, maar wel 'keizerlijk' hoog), ofwel door de vormovereenkomst van de verhoging met een keizerlijke kroon.
Het is de titel die deze vuistdikke, caleidoscopische roman bij elkaar houdt. Het boek waaiert namelijk steeds verder uit. Focust
De reizigers op de imperiaal zich eerst nog op Pierre Mercadier, een gegoede burger tijdens het fin de siècle, geleidelijk komt de aandacht bij steeds verschillende personages te liggen. Vooral in deel II (twintigste eeuw) maakt Aragon het bont en verslapte mijn aandacht recht evenredig. Een strenge(re) redactie had wellicht tot een betere roman kunnen leiden (zie ook de bespreking van
RealTom).
Qua tijdsbeeld is
De reizigers op de imperiaal tot het einde toe interessant. Daarnaast heeft Aragon een gemakkelijke pen, een beeldende stijl en een scherp oog voor psychologie. Hij beschrijft in de gedaante van Pierre Mercadier het failliet van het individualisme. Dat hij zelf overtuigt communist was blijkt eigenlijk nergens, maar dat hij het boek voltooide twee dagen voordat hij gemobiliseerd werd voor het Franse leger tijdens WO II, daarvan zijn de pagina's wel doordrenkt.
De reizigers op de imperiaal is ondanks wat kritische kanttekeningen in mijn optiek nog steeds een goed boek, dat de moeite waard is om aan te vatten, zijn omvang ten spijt. Maar het is ook weer niet het meesterwerk waarop ik hoopte.
Afsluiten dan maar met zo'n heerlijke, klassieke analyse die tegenwoordig onder het mom van 'show, don't tell' niet meer zou mogen, Aragon echter draait er zijn hand niet voor om:
"Alles begon weer opnieuw, ze raakten verward in een kluwen van verdriet, de jaren van wederzijds onbegrip, de ruzies die ze hadden gemaakt. Een wereld van bijgedachten rees op uit de tranen als een eiland uit de zee. Ze beseften hoe groot die kille, diepe haat was die in de stilte van alledag was gerijpt. Vol schrik ontdekten beide echtelieden in hun hart een onbekend kwaad, een geduldig opgestapeld bouwwerk van wrok, de talloze feitjes die ze elk voor zich onbewust, maar uiterst nauwkeurig hadden opgeslagen, de echtelijke treurnis die verborgen ging achter beleefdheid en gewoonte. Ze waren een ogenblik stil, als twee worstelaars bij het geluid van de gong, en ze trilden nog na van de klappen die ze elkaar hadden toegebracht, gekwetst, buiten zichzelf."