Life imitates art / art imitates life
Hoe oneerlijk is het dat boeken die zwak beginnen, maar sterk eindigen uiteindelijk een betere nasmaak achterlaten dan boeken die heel goed beginnen, maar naar het einde toe wat minder worden.
Dit boek behoort helaas tot de laatste categorie. Het begin vond ik tamelijk geweldig: de protagonist is de jonge, succesvolle kunstenares Minnie Panis. Minnie maakt conceptuele kunst waarin het existentialisme centraal staat met als terugkerende vraag: ‘Bestaat Minnie Paris?’. De eerste helft van het boek kabbelt een beetje en gaat geen duidelijke richting op, maar daar houd ik eigenlijk altijd wel van. Minnie Paris is een erg fijn personage en voor de verandering geen “zoveelste geschifte
twenty something”, zoals
mjk87 al schrijft. Het kunstwereldje waarin Minnie ronddoolt is bijzonder interessant en Weijer heeft veel humor, waarmee ze ook regelmatig het gewichtige kunstwereldje relativeert. Geweldig beschreven ook hoe Minnie continu aan haarzelf twijfelt en eigenlijk voortdurend denkt te vallen, maar zichzelf telkens weer met een even sierlijke als roekeloze zwaai weet op te vangen, zoals met het Radio 1-interview, waarin ze haar slachtofferpositie naar de positie van opdrachtgever weet te veranderen (bijzonder leuke scène). Ik heb in de eerste helft regelmatig hardop gelachen. De omschrijvingen van Minnies kunstprojecten en de verbindingen die worden gelegd met bestaande (al dan niet conceptuele) kunstwerken, maar ook bijvoorbeeld een toneelstuk van Samuel Beckett, vond ik bijzonder interessant en ook relevant voor het boek. Overigens veroorzaakt dit alles geen vervelend pretentieus sausje, omdat de personage Minnie een heel sympathieke kunstenaar, die volgens mij perfect voldoet aan wat Micha Wertheim in één van zijn artikelen voor De Correspondent (
dit artikel) een
disaster artist noemt: Minnie rotzooit maar wat aan zonder te bevroeden waarheen het maakproces haar zal leiden. Ze is geen kunstenaar die denkt: ‘Ik ga een meesterwerk maken over dit en dat’, maar ze maakt iets en ontdekt dat ze daar plezier in heeft en bouwt dan vervolgens verder uit.
Vanaf het moment dat Minnie een zeer vreemde (en ook wel hilarische) brief ontvangt van een vreemde organisatie, het CBTH, begint het boek langzaamaan ergens naartoe te werken. Op ongeveer de helft neemt het boek een soort wending, die me niet zo aansprak. Aan de hand van flashbacks vanuit de moeder van Minnie, die in het boek trouwens verder ook geen andere naam krijgt dan ‘de moeder van Minnie’, komen we meer te weten over Minnie’s geboorte en haar jeugd. Het is duidelijk dat de tweede helft veel zaken uit de eerste helft voorafschaduwt of beter: voorafspiegelt. Overigens voorafspiegelt (of misschien 'naspiegelt') de eerste helft op haar beurt ook weer zaken uit de tweede helft. Het boek bevat, met name in de tweede helft, veel fantasievolle rariteiten, die door het toch wel luchtige toontje van het boek best geestig zijn. Toch vond ik de tweede helft een heel pak minder. Misschien in de eerste plaats omdat ik het jammer vond dat de volwassen Minnie eigenlijk nauwelijks terugkomt. Eigenlijk is dat natuurlijk een tamelijk kinderachtige reden, maar ja, ik kan er ook weinig aan doen dat ik dat jammer vond.
Niña Weijers is wat mij betreft zeker een erg fijne schrijfster met een prettige stijl. Ik ben ook wel benieuwd naar
Kamers, antikamers, al is dat geen “publiekslieveling”, volgens mij.