Die Beiden Grundprobleme der Ethik: I. Über die Freiheit des Menschlichen Willens, II. Über das Fundament der Moral - Arthur Schopenhauer (1841)
Alternatieve titel: De Vrijheid van de Wil & Dat Ben Jij: Over de Grondslag van de Moraal
Duits
Verhalenbundel
Ideeënliteratuur
278 pagina's
Eerste druk: Joh. Christ. Hermannsche Buchhandlung,
Frankfurt am Main (destijds Vrije Stad) (Duitsland)
“In De vrijheid van de wil geeft Schopenhauer het voorbeeld van een man die van zijn werk komt en tot zichzelf zegt dat hij een wandeling kan maken, naar de club kan gaan, een toren beklimmen om de zon te zien ondergaan, het theater of een vriend bezoeken en zelfs voorgoed de wijde wereld intrekken, waarna hij in de waan van volledige vrijheid net als elke dag gewoon naar huis gaat, naar zijn vrouw. Vrijheid is een illusie.” In "Dat Ben Jij" geeft Arthur Schopenhauer een verrassend antwoord op de vraag naar de grondslag van de moraal. Wat is de drijfveer die de mens ingeeft moreel te handelen in plaats van zich geheel aan zijn aangeboren egoïsme over te geven? Voor Schopenhauer is het medelijden de basis van elke morele handeling. Dit medelijden vloeit voort uit het inzicht dat het individu wezenlijk deel is van een geheel, dat hij slechts een verschijningsvorm is van een metafysisch grondbeginsel: de ene ongedeelde Wil. De mens herkent zichzelf in alle levende wezens vanuit dit inzicht, dat tot hem spreekt met de woorden ‘Dat ben jij’. Met deze spreuk, de letterlijke vertaling van het beroemde Sanskritische ‘Tat tvam asi’ uit de Upanishads, plaatst Schopenhauer zich niet alleen in de eeuwenoude traditie van het hindoeïsme, maar trekt hij ook de consequenties uit zijn eigen metafysische systeem.