Aardig boek, tegelijk typisch werk van een journalist. Als thema is de geloofsgeschiedenis van Hakkenes' familie gekozen, die begon als katholiek en eindigde als kerkverlater van een gereformeerde kerk. Een veel voorkomend fenomeen, hoewel de grootste uittocht al een generatie eerder lijkt te hebben plaatsgevonden, en Hakkenes is benieuwd naar de context. Want vaak dient die geloofsgeschiedenis eveneens als aanleiding om te verhalen over de leefomstandigheden en andere ontwikkelingen. Het wordt zo een 'kleine geschiedenis' in wat men inmiddels de traditie van Geert Mak kan noemen (maar eigenlijk die van 20ste-eeuwse schrijvers als Bloch of de onlangs overleden Le Goff): sociologische, kleine geschiedenissen van eenvoudige mensen in een grote tijd.
Hakkenes kiest ervoor om zijn persoonlijke zoektocht te beschrijven van archieven en gesprekken met historische experts, heen en weer schakelend tussen zijn oudste (traceerbare) voorvaderen en gebeurtenissen uit de recente geschiedenis van de kerk van zijn vader. Wat hij knap doet is de grote verhalen van kerkscheuringen en ideologieën terugbrengen tot de concrete ervaring van zijn familieleden. En dat levert soms best boeiende verhalen op over de achtergrond van bepaalde ontwikkelingen in de kerk, door te beschrijven welke bevolkingsgroepen bijvoorbeeld meegingen en welke niet, of welke rol orthodoxie en persoonlijke banden soms speelden in het uiteenvallen van kerkverbanden.
Soms bekruipt het gevoel echter dat hij wel erg veel 'geluk' heeft gehad qua materiaal, met een overgrootvader die een beroemde kerkvergadering bijwoonde, een opa die een redelijke verzetsheld was, en dan is er het verlies van zijn eigen broer dat eigenlijk vanaf het begin een schaduw over het boek werpt en tegelijk als boeiende invalshoek dient om te beschrijven welke rol religie speelt (en speelde) bij een dergelijk drama. Maar leuke inzichten biedt dit zeker.
Het grootste probleem is dat het uiteindelijk wat oppervlakkig blijft. Hakkenes lijkt niet echt te kiezen tussen een religieuze en sociale geschiedenis, en doet dan van beide een beetje, zoals het een ware journalist betaamt. Op zichzelf te verdedigen, maar wat vervolgens achterwege blijft is de diepgang. Het boek is geschreven vanuit het perspectief van een kerkverlater, die van het begin een drama schetst van hoe hij als eerste in de familie zijn kind niet liet dopen. Tot het afwegen en vertellen van zijn eigen beweegredenen of worstelingen komt het echter nauwelijks, en de reflectie die wel plaatsvindt vertelt vooral een sociologisch verhaal van platgetreden paden, over individualisering bijvoorbeeld, en hoe een ouderling die geen krant leest zo ongeveer het pleit beslechtte rond de kerkgang van de auteur. Daar had wellicht meer in gezeten; helemaal bloot geeft Hakkenes zich niet.