WAt uitgebreider:
Deel 4 heet “de portrettentrekker”. De titel slaat op één van de twee hoofdpersonen die “portretten trok” (foto’s maakte), maar ook op overgrootvader August, die hofschilder was van Leopold II.
In de eerste twee delen ging het over de familie van moederskant, in deel 4 en 5 gaat het over de familie van vaders kant. En in dit boek in het bijzonder over de Opa van Erik (Henri) en diens twee jaar jongere zuster Virginie. Beide telgen uit een gezin van 14 kinderen.
Qua opzet is dit boek vergelijkbaar met ‘Suikerspin’. Elk hoofdstuk heeft één hoofdpersoon vanuit wiens visie iets wordt verteld.
De hoofdstukken over Virginie heten allen ‘Virginie -maand- 1977′. Tante Virginie is oud en dement. Ze verbaast zich over de figuren die haar kamer in en uit lopen. Zusters, een vrouwelijke dokter (zonder witte jas…) en een man met een slordig geknoopte das (Erik). Haar korte termijn geheugen is naar de knoppen, maar haar lange termijn geheugen werkt nog prima. Ze overpeinst haar leven en in flarden wordt haar levensverhaal vertelt.
De andere helft van het boek gaat over Henri. Die zowel in de eerste- als de tweede Wereldoorlog in Duitsland te werk gestelt wordt. Tussendoor ook nog een aantal hoofdstukken waarin Erik een jongetje van een jaar of tien is en het verhaal met herinneringen aan zijn Opa van net weer iets andere info voorziet.
Langzaam maar zeker ontspint zich een familiedrama waarin de vader van Henri en Virginie een hoofdrol speelt. Zoals altijd is het weer bad luck & trouble wat de klok slaat.
Henri moet in één week tijd zijn babyzusje, zijn moeder en zijn zusje van 11 begraven.
Zijn broertje raakt later betrokken bij een kinderspel met fatale afloop. Henri doorstaat de hel van twee wereldoorlogen. Virginie vindt haar dode vader, die er zelf een einde aan heeft gemaakt. Vroeger was alles beter? Nou echt niet!