In deze psychologische roman gaat het niet zozeer om de gebeurtenissen, maar wel om wat zich in het hoofd van de naamloze verteller afspeelt. Het verhaal komt pas in het tweede deel op gang, en zelfs dan gaat het vooral om zijn subjectieve ervaring van de werkelijkheid. Het eerste deel is één grote filosofische mijmering.
De verteller is iemand die zich afzondert van de samenleving, zoals een muis in een hol. Hij is intelligent, maar slecht in sociale contacten. Hij leeft volledig in z’n hoofd, en maakt het zichzelf moeilijk door te veel na te denken. Als binnenvetter kan hij een klein incident tot enorme proporties uitvergroten zonder dat de aanstichter zich daarvan bewust is.
Interessant is z’n weerzin tegen een maatschappij die volledig op rede en logica gebaseerd is. Hij ziet de mens als een irrationeel wezen dat niet in een perfect geordend systeem mee wil draaien. Daarmee zet Dostojevski zich af van het utilitarisme en het utopisch socialisme van z’n tijdgenoot
Nikolaj Tsjernysjevski. Z’n voormalige school vergelijkt hij met een
katorga of Siberisch strafkamp.
De natte sneeuw stel ik me voor als zo’n grijze pap bij een temperatuur net boven het vriespunt, wat past bij het kille maatschappijbeeld van onze antiheld. Dit weerbeeld in het heden associeert hij met een herinnering aan zestien jaar geleden, die de inhoud van het tweede deel vormt.
Paradoxaal genoeg voelde de misantroop toen in een opwelling de behoefte om uit z’n hol te kruipen en de gehele mensheid te omarmen, maar in de praktijk viel dat tegen.
Z’n leeftijd, veertig jaar, kan symbolisch verwijzen naar de bijbelse afzondering in de woestijn. Dostojevski zelf was tweeënveertig toen het verscheen. De subjectieve vertelstijl is eigenzinnig, al zijn er gelijkenissen met Gogol. Het is filosofisch, maar bevat ook humor. De vervreemding tussen individu en maatschappij is zelden zo treffend onder woorden gebracht.