Een detectiveverhaal bestaat gewoonlijk bij de gratie van een logische causaliteit, waarbij een spoor van aanwijzingen tot een oplossing en daarmee verklarend geheel leiden. Wanneer je die logica stript, krijg je zoiets als
The Big Sleep, Raymond Chandlers fameus onnavolgbare whodunnit. De flow van een zichzelf voortstuwende plot blijft hetzelfde, maar als lezer voel je jezelf compleet incapabel tot het begrijpen van de verbanden tussen de elkaar opvolgende scenes. Het briljante van The Big Sleep is dat dit gevoel van onthand zijn, metaforisch is voor de plaats van de protagonist (en lezer) in een complexe wereld die eerder meester over hem is, dan andersom.
Naar mijn idee gebeurt in The Crying of Lot 49 vrijwel hetzelfde, in absurdistischer vorm. Een vrouw wordt opgezadeld met de klus een testament van een oud minnaar uit te voeren. Al snel raakt ze in de ban van woorden en symbolen die steeds maar opduiken tijdens haar tocht en lijken te duiden op een verborgen geschiedenis. Logica is ver te zoeken en clues doen zich bij toeval voor. Meepuzzelen is er voor de lezer niet bij. Wel heel sterk is het gevoel van complotten en verborgen werelden achter de façades die we voor echt houden. Net als in The Big Sleep ontstaat het beeld van een complexe wereld die het individu gewoonweg te machtig is. Na herlezing doe ik er nog een half puntje bij.