Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik - Friedrich Nietzsche (1872)
Alternatieve titel: De Geboorte van de Tragedie
Duits
Historisch / Psychologisch
161 pagina's
Eerste druk: E. Fritzsch,
Leipzig (Duitsland)
Dit verhaal over de opkomst en de ondergang van de Griekse tragedie is meer dan een poging door te dringen tot achter de coulissen van de nog altijd raadselachtige en fascinerende kunstvorm: de muziek. Met behulp van de twee kunstdriften die hij in de tragedie werkzaam ziet: het Apollinische en het Dionysische, die staan voor de orde en de chaos, de droom en de roes, geeft Nietzche ook een beschrijving van de dynamiek van de beschaving in het algemeen. Hij legt interne spanningen bloot die elke cultuur, ook de onze, bepalen.
Ik wil je De geboorte van de tragedie in ieder geval heel warm aanbevelen. Nietzsche is hier, ondanks zijn jonge leeftijd, nog veel genuanceerder en "literairder" dan "op het einde", als je begrijpt wat ik bedoel...
It amounted to the very inversion of truth, and the denial of the perspective - the fundemental condition - of life, to speak of Spirit and the Good as Plato spoke of them.
Christianity is Platonism for the "people". (en we weten hoeveel waarde hij hechtte aan de christelijke moraal)
Misschien heb je gelijk en moet er wat genuanceerd worden, maar door dit soort stukken heb ik wel een beeld van hem gekregen als behoorlijk anti-Plato. Ik kan me ook herinneren dat hij zijn metafysica ergens afdeed als 'sprookjes' maar ik kan me niet meer herinneren waar. Verder nog een totaal uit context gerukte passage op een willekeurige citatensite:
"Plato was a bore."
Ik lees het boek in Nederlandse vertaling. Zelden heb ik zo mijn duimen en wijsvingers afgelikt bij élke bladzijde. Dit is een denker en schrijver van het allerhoogste niveau. Volgens mij van het kaliber van... Plato himself...
Ja, reeds van dit eerste boek van Nietzsche is elke zin puur genieten en laat hij al zien dat hij de grootste stilist uit de wereldgeschiedenis is. Wat mij betreft kan Plato niet in zijn schaduw staan; Nietzsche zelf zegt niet heel veel over Plato in dit werk want Socrates vormt er het grote breekpunt in de Griekse geschiedenis en daarmee Nietzsche's grote tegenspeler. Plato is als leerling van Socrates - Nietzsche schrijft onder meer dat Plato eens dweper was die neerzeeg bij het beeld van de stervende Socrates - uiteraard besmet met Socrates' onwijsheid die alle heil ziet in kennis, maar tegelijk behoudt Plato zijn edele en artistieke afkomst: Plato was een tragediedichter die onder invloed van Socrates wel zijn gedichten vernietigde maar een nieuwe kunstvorm bedacht die Nietzsche vergelijkt met die van de fabeldichter Aesopus (van bv. de raaf en de vos) doordat de dichtkunst optreedt als de dienstmaagd van de filosofie die voorts een moralisme is. Nietzsche noemt Plato de uitvinder van de roman doordat hij alle stijlen vermengde. Interessant is ook dat Plato - ondanks de anti-artistieke invloed van Socrates en de anti-artistieke conclusies van Plato (kunst is slechts de imitatie van de imitatie van de werkelijkheid) - toch het Apollinische en Dionysische hun plek geeft in zijn kunst (filosofie): het Apollinische (het idealisme van de kunst in de vorm van de eeuwigheid van het schone beeld temidden van alle verschijnselen) krijgt er de vorm van de Idee en het Dionysische (de eeuwigheid - de eeuwige terugkeer - van het leven ondanks dat alles, inclusief onze kennis waarmee we de natuur fixeren, noodzakelijk vergaat en sterft) keert terug als het Ene voorbij al het zijn en kennen, al is dat dan wel de Idee van het Goede waarmee Plato het pessimisme van de tragedie verruilt voor een on-Grieks optimisme.
Die laatste uitspraak lijkt me inderdaad nogal uit z'n context gerukt, ruben...
Het staat in het essay 'Wat ik aan de Ouden te danken heb' uit Afgodenschemering. De context is (en jullie moeten dit zelf maar door Google Translate gooien) de volgende en je ziet dat hij aan het eind van zijn productief leven in wezen nog steeds dezelfde kritiek geeft op Plato als in Geboorte van de Tragedie welke kritiek ik hierboven al samenvatte:
"Im Verhältniss zu Plato bin ich ein gründlicher Skeptiker und war stets ausser Stande, in die Bewunderung des Artisten Plato, die unter Gelehrten herkömmlich ist, einzustimmen. Zuletzt habe ich hier die raffinirtesten Geschmacksrichter unter den Alten selbst auf meiner Seite. Plato wirft, wie mir scheint, alle Formen des Stils durcheinander, er ist damit ein erster décadent des Stils: er hat etwas Ähnliches auf dem Gewissen, wie die Cyniker, die die satura Menippea erfanden. Dass der Platonische Dialog, diese entsetzlich selbstgefällige und kindliche Art Dialektik, als Reiz wirken könne, dazu muss man nie gute Franzosen gelesen haben, — Fontenelle zum Beispiel. Plato ist langweilig. — Zuletzt geht mein Misstrauen bei Plato in die Tiefe: ich finde ihn so abgeirrt von allen Grundinstinkten der Hellenen, so vermoralisirt, so präexistent-christlich — er hat bereits den Begriff „gut“ als obersten Begriff —, dass ich von dem ganzen Phänomen Plato eher das harte Wort „höherer Schwindel“ oder, wenn man’s lieber hört, Idealismus — als irgend ein andres gebrauchen möchte. Man hat theuer dafür bezahlt, dass dieser Athener bei den Ägyptern in die Schule gieng (— oder bei den Juden in Ägypten?…) Im grossen Verhängniss des Christenthums ist Plato jene „Ideal“ genannte Zweideutigkeit und Fascination, die den edleren Naturen des Alterthums es möglich machte, sich selbst misszuverstehn und die Brücke zu betreten, die zum „Kreuz“ führte… Und wie viel Plato ist noch im Begriff „Kirche“, in Bau, System, Praxis der Kirche! —"
Het staat in het essay 'Wat ik aan de Ouden te danken heb' uit Afgodenschemering. De context is (en jullie moeten dit zelf maar door Google Translate gooien) de volgende en je ziet dat hij aan het eind van zijn productief leven in wezen nog steeds dezelfde kritiek geeft op Plato als in Geboorte van de Tragedie welke kritiek ik hierboven al samenvatte:
"Im Verhältniss zu Plato bin ich ein gründlicher Skeptiker und war stets ausser Stande, in die Bewunderung des Artisten Plato, die unter Gelehrten herkömmlich ist, einzustimmen. Zuletzt habe ich hier die raffinirtesten Geschmacksrichter unter den Alten selbst auf meiner Seite. Plato wirft, wie mir scheint, alle Formen des Stils durcheinander, er ist damit ein erster décadent des Stils: er hat etwas Ähnliches auf dem Gewissen, wie die Cyniker, die die satura Menippea erfanden. Dass der Platonische Dialog, diese entsetzlich selbstgefällige und kindliche Art Dialektik, als Reiz wirken könne, dazu muss man nie gute Franzosen gelesen haben, — Fontenelle zum Beispiel. Plato ist langweilig. — Zuletzt geht mein Misstrauen bei Plato in die Tiefe: ich finde ihn so abgeirrt von allen Grundinstinkten der Hellenen, so vermoralisirt, so präexistent-christlich — er hat bereits den Begriff „gut“ als obersten Begriff —, dass ich von dem ganzen Phänomen Plato eher das harte Wort „höherer Schwindel“ oder, wenn man’s lieber hört, Idealismus — als irgend ein andres gebrauchen möchte. Man hat theuer dafür bezahlt, dass dieser Athener bei den Ägyptern in die Schule gieng (— oder bei den Juden in Ägypten?…) Im grossen Verhängniss des Christenthums ist Plato jene „Ideal“ genannte Zweideutigkeit und Fascination, die den edleren Naturen des Alterthums es möglich machte, sich selbst misszuverstehn und die Brücke zu betreten, die zum „Kreuz“ führte… Und wie viel Plato ist noch im Begriff „Kirche“, in Bau, System, Praxis der Kirche! —"
In Afgodenschemering spreekt natuurlijk een heel andere, mogelijk wat verbitterde en alleszins "beladen" Nietzsche dan de "frisse classicus" die hij nog veel meer was in Geboorte van de Tragedie. Heel treffend vind ik in bovenstaand citaat de manier waarop Nietzsche Plato's moraliserende stijl omschrijft:
"höherer Schwindel“ oder, wenn man’s lieber hört, Idealismus.
Die interpretatieverschuiving tekent misschien wel het verschil tussen de eerste en de tweede Nietzsche! Idealisme is voor mij alleszins het kernwoord voor de filosofie van Plato, en dat is precies waar Nietzsche tegen revolteerde, precies omdat Plato zo'n overweldigende impact heeft gehad, met name op het christendom, maar dus ook op Nietzsche zelf!
In de plaats van de begrippen "pessimisme" en "optimisme" zou ik dan ook liever de woorden "fatalisme" en "idealisme" gebruiken, De filosoof, die volgens mij wel allebei "Grieks" zijn, en meer aansluiten bij de tegenstelling tussen Dionysisch en Apollinisch.
Nietzsche noemt Plato hier inderdaad wel degelijk "langweilig", maar dat is op zich toch al een stuk genuanceerder dan "Plato was a bore", en bovendien had hij hem net daarvóór beschreven als "raffinirtesten Geschmacksrichter unter den Alten", en zelfs als "de uitvinder van de roman doordat hij alle stijlen vermengde"! En het wood "langweilig" valt ook onmiddellijk na zijn verwijzing naar de "gute Franzosen — zum Beispiel Fontenelle"! Dát is die "context" waar ik het over had!
In Afgodenschemering spreekt natuurlijk een heel andere, mogelijk wat verbitterde en alleszins "beladen" Nietzsche dan de "frisse classicus" die hij nog veel meer was in Geboorte van de Tragedie. Heel treffend vind ik in bovenstaand citaat de manier waarop Nietzsche Plato's moraliserende stijl omschrijft:
"höherer Schwindel“ oder, wenn man’s lieber hört, Idealismus.
Die interpretatieverschuiving tekent misschien wel het verschil tussen de eerste en de tweede Nietzsche! Idealisme is voor mij alleszins het kernwoord voor de filosofie van Plato, en dat is precies waar Nietzsche tegen revolteerde, precies omdat Plato zo'n overweldigende impact heeft gehad, met name op het christendom, maar dus ook op Nietzsche zelf!
In de plaats van de begrippen "pessimisme" en "optimisme" zou ik dan ook liever de woorden "fatalisme" en "idealisme" gebruiken, De filosoof, die volgens mij wel allebei "Grieks" zijn, en meer aansluiten bij de tegenstelling tussen Dionysisch en Apollinisch.
Nietzsche noemt Plato hier inderdaad wel degelijk "langweilig", maar dat is op zich toch al een stuk genuanceerder dan "Plato was a bore", en bovendien had hij hem net daarvóór beschreven als "raffinirtesten Geschmacksrichter unter den Alten", en zelfs als "de uitvinder van de roman doordat hij alle stijlen vermengde"! En het wood "langweilig" valt ook onmiddellijk na zijn verwijzing naar de "gute Franzosen — zum Beispiel Fontenelle"! Dát is die "context" waar ik het over had!
Ik heb onlangs zowel Nietzsche’s eerste boek, De Geboorte van de Tragedie, als zijn laatste boek, Afgodenschemering, gelezen, mede om ze met elkaar te kunnen vergelijken. Ik weet niet of Nietzsche verbitterd was geworden, wel worden zijn laatste werken gekenmerkt door een manie die hem enerzijds heel productief maakte en anderzijds hem ook heel ‘hard’ maakte: hij is de ‘filosoof met de hamer’ geworden. Iemand zou in dat verband hebben geschreven dat één zin van Nietzsche gelijk staat aan drie lijntjes coke: elke zin voelt als een mokerslag, een klap in je gezicht. Of in Nietzsche’s eigen woorden: “ik ben geen mens. Ik ben dynamiet”. Juist daarom was ik positief verrast dat reeds in de Geboorte van de Tragedie Nietzsche misschien niet het hyperenergieke heeft, alsof hij in een ton cocaïne is gevallen, maar dat hij even goed al een meesterlijk stilist is die met elk gekozen woord de spijker haarzuiver op de kop slaat (in die zin is hij altijd al de filosoof met de hamer geweest). Wel vervreemdt hij iets van zijn ‘adoratie’ van de oude Grieken: in datzelfde essay ‘Wat ik aan de Ouden te danken heb’ geeft hij aan dat we niets kunnen leren van de oude Grieken omdat die te vreemd zijn voor ons (en in dat verband geeft hij in het gegeven citaat aan ook niets met Plato te kunnen) en dat hij zijn inspiratie haalt bij de Romeinen die bondig in stijl en realistisch in inhoud waren.
Ik weet niet of Nietzsche ooit een idealist is geweest: Schopenhauer voerde hem naar de filosofie en Schopenhauer is een idealist die het altijd over ‘de goddelijke Plato’ had, maar ondanks Nietzsche’s adoratie van Schopenhauer en Wagner in De Geboorte van de Tragedie zien we in dat werk eigenlijk al de hele filosofie van Nietzsche in de knop en is het daarmee impliciet al anti-Schopenhauer. De kwestie van De Geboorte van de Tragedie in wezen de zin van het leven: waarom plegen we geen zelfmoord nu het leven vol ellende is en sowieso eindigt met de dood, zoals in de Griekse tragedie nota bene de held steevast smadelijk ten onder gaat? Schopenhauer interpreteerde de tragedie als een bevestiging van zijn pessimistische filosofie die leert dat het leven lijden is en we daarom beter niet kunnen leven. Zoals de metgezel van Dionysus al leerde: het beste voor de mens is niet geboren te worden en anders om zo snel mogelijk weer in het niets te verdwijnen. Dat moet Nietzsche hebben geprikkeld omdat onze (christelijke) cultuur het omgekeerde leert: het beste is om lang te leven en anders überhaupt te leven. In die zin zette Schopenhauer deze optimistische cultuur op z’n kop (tegen Leibniz die leerde dat deze wereld de beste van alle mogelijke werelden moet zijn, leerde Schopenhauer dat deze wereld de slechtste van alle mogelijke werelden is: als deze wereld is geschapen dan moet de duivel haar schepper zijn), hetgeen Nietzsche erg beviel.
In De Geboorte van de Tragedie doet Nietzsche twee enorme ontdekkingen. Hij vindt de oorsprong van ons leugenachtig optimisme in Socrates met zijn ‘intellectualisme’: kennis leidt tot deugd (hoe kun je niet goed handelen als je weet wat goed is?) en deugd leidt tot geluk, hetgeen bij Plato en het christendom leidde tot de goede God, moralisme en het geloof dat alles goed komt dat zelfs atheïsten bijna dagelijks als mantra herhalen en tot de moderne wetenschap die ons een betere wereld en een fijner leven belooft (als we de natuur haar geheimen hebben ontfutseld dan kunnen we de natuur naar onze hand zetten). Maar hoe kon deze dwaalleer nota bene bij de Grieken ontstaan die ervoor grote tragediedichters kenden? Nietzsche betoogt dat zij voorkwam uit het verval van de Griekse instincten (‘decadentie’): Socrates noemde het leven een ziekte en de dood haar medicijn maar wellicht – zo suggereert Nietzsche in Afgodenschemering – was Socrates slim genoeg te beseffen dat hij zelf ziek was en zijn medicijn – de filosofie (de voorbereiding op de dood; de verachting van het lichaam dat nergens voor deugt) – zelf een gif zodat hij daarom de dood koos. Maar dat hij zo’n weerklank vond geeft aan dat de hele Griekse cultuur al ziek was en zijn levenskracht had verloren. De oudere Grieken die nog wel gezonde instincten hadden konden het leven nog wel aan: sterker, hun liefde voor de tragedie bewijst hun kracht. Zij hadden geen geloof in een beter leven in een hiernamaals of in de toekomst door middel van wetenschap nodig: zij vierden het leven dat gruwelijk is en zelfs zijn beste exemplaren zomaar vernietigt. Want het leven is overvloed en daarom verspilling; de zelfbeperking van de moralist is decadent. De rechtvaardiging van het leven is niet de moraal (het zal beter worden, je hebt het lijden verdiend) maar de kunst. Apollinische kunst idealiseert de werkelijkheid: meer in het bijzonder beeldt het god af als mens zodat de mens zichzelf erin kan herkennen in triomferende en onoverwinnelijke vorm (de bekende kritiek op elk antropoformisme is dus misplaatst). Nietzsche keert zich uitdrukkelijk tegen realisme of naturalisme in de kunst: de echte mens is slechts komisch en als je die op het toneel neerzet geeft dat slechts zelfherkenning door het plebs. Het idealisme in de filosofie doet in wezen hetzelfde maar stelt dat de zintuiglijke wereld zelf slechts schone schijn is met de taak van de filosoof om het ding-op-zichzelf erachter te zoeken (zodat Plato kon menen dat kunst slechts een imitatie van een imitatie van de werkelijkheid is). Nietzsche maakt hier korte metten mee in bv. Afgodenschemering:
“Die wahre Welt haben wir abgeschafft: welche Welt blieb übrig? die scheinbare vielleicht?… Aber nein! mit der wahren Welt haben wir auch die scheinbare abgeschafft!”
In de Geboorte van de Tragedie gelooft Nietzsche nog wel in die ware wereld die Schopenhauer de wereldwil noemde en die Nietzsche identificeert met het Dionysische ofwel de viering van het leven vanuit het goddelijk perspectief dat we kunnen ervaren in de roes, bv. als we dansen op muziek, waarin we opgaan in het geheel: er ontstaat dan het spel van de individuele verschijningen die we scheppen en vernietigen. Waar het Apollinische een visie geeft, zich uitend in beelden en begrippen, is het Dionysische een lijfelijk ervaren, in muziek en dans maar ook in het toneelspel waardoor je in de huid van een ander kruipt, zodat in die zin de ware wereld voor Nietzsche ook toen al een lichamelijke wereld was en geen metafysische: het Apollinische – ook in de vorm van filosofie – is daarentegen bedrog (maar dat is niet erg als je het beseft: een mens mag dromen). In Afgodenschemering benadrukt Nietzsche dat kunst ontstaat uit (seksuele) opwinding dus uit het gevoel van kracht en volheid waarmee de kunstenaar de dingen transformeert tot een reflectie van zijn eigen gezwollen toestand; hij moet niets hebben van Plato’s filosofie maar wijst er ook op dat die – net als de hoge Franse cultuur – is gebaseerd op seksuele belangstelling en dat zijn dialectiek een soort erotische worstelpartij is (tegen de hongerkunst van Pascal en het kluizenaarschap van Spinoza).
Nietzsche was aldus altijd al een ‘realist’ die vindt dat de sterke, gezonde natuur het leven met al zijn rijkdom viert en dat elke afwijzing van dat leven – elk ‘idealisme’ – pure zwendel is van gedegenereerde mensen die in plaats van ‘ik ben slecht’ zeggen ‘het leven is slecht’. Schopenhauer was dus een decadent en Nietzsche is (inderdaad net als de oude Grieken) eigenlijk nooit een pessimist geweest want formuleerde in De Geboorte van de Tragedie een esthetische rechtvaardiging van het leven – het Apollinische en het Dionysische – waarbij hij toen al een voorkeur had voor het Dionysische. Dat Dionysische is een besef dat het leven tragisch – zelfs gruwelijk – is maar dat we niet alleen zelf onderworpen zijn aan het noodlot (je hebt gelijk dat we dat geen pessimisme maar fatalisme moeten noemen) maar dat we ook zelf het noodlot kunnen worden als we sterk en hard zijn. Hoe dat moet leren ons de Romeinen.