menu

Oidipous Tyrannos - Sophokles (-427)

Alternatieve titels: Koning Oedipus | Oἰδίπoυς τύραννoς | Oedipus Rex

mijn stem
4,00 (33)
33 stemmen

Oudgrieks
Toneelstuk
Historisch

78 pagina's
Eerste druk: Onbekend, Athene (Griekenland)

In Thebes heerst een plaag, dat volgens het orakel een vergelding is voor de moord op koning Laius. Oedipus, Laius' zoon en opvolger doet er alles aan de schuldigen te vinden, maar de oude Tiresias drukt hem met zijn neus op de feiten. Een profetie dat Oedipus zijn vader moet vermoorden en zijn moeder moet trouwen blijkt er alles mee te maken te hebben.

zoeken in:
avatar van -JB-
4,0
Verbazingwekkend dat bij deze klassieker nog altijd geen berichten staan geplaatst. Terwijl iedereen het verhaal van Oidipus kent, heb ik toch met veel plezier dit boekje gelezen. De opbouw is natuurlijk volgens de wetten van een klassieke tragedie, toch was ik verrast door de wijze waarop het verhaal wordt verteld. Het blijft prachtig.
O, licht, nooit meer wil ik je zien, nu ik
verwekt blijk door wie niet verwekken mocht,
verkeer met wie ik niet verkeren mag
en wie ik niet mocht doden heb gedood

kippenvel
-JB- schreef:
Verbazingwekkend dat bij deze klassieker nog altijd geen berichten staan geplaatst. Terwijl iedereen het verhaal van Oidipus kent, heb ik toch met veel plezier dit boekje gelezen. De opbouw is natuurlijk volgens de wetten van een klassieke tragedie, toch was ik verrast door de wijze waarop het verhaal wordt verteld. Het blijft prachtig.
O, licht, nooit meer wil ik je zien, nu ik
verwekt blijk door wie niet verwekken mocht,
verkeer met wie ik niet verkeren mag
en wie ik niet mocht doden heb gedood
is deze echt van 427 voor chr of is dat gewoon de naam?

avatar van BlueVelvet
Waarom citeer je het hele bericht van -JB-? Ten eerste is er slechts één bericht om op te reageren, en ten tweede heeft jouw vraag niets met het citaat te maken.
Anyway: even zoeken op Sophokles en je hebt het antwoord. 'Oudgrieks' hierboven had ook een aanwijzing kunnen zijn.
Maar ik moet toegeven dat het een originele schrijversnaam zou zijn

avatar van Raskolnikov
4,0
Het blijkt toch vaak weer de moeite waard bekende referenties en verhalen eens in de originele context terug te zien. Voor Oedipus geldt dat zeker, daar blijk ik uit de brontekst weer hele andere thematiek te halen dan me op basis van het verhaal bekend was. Dat heeft alles te maken met de razend knappe structuur. Een echte whodunnit (al wordt al snel verklapt hoe de vork in de steel zit), waarbij de detective er puzzelstukje bij puzzelstukje achterkomt dat hij zelf de dader is. Maar de echte kracht en tragiek zit er in dat hij niet anders kan dan dieper wroeten in een mysterie waarvan hij weet dat het hem enkel slechts zal brengen. Dat maakt het een heel ander personage dan als het verhaal lineair verteld was. Nu past een zekere bewondering voor de integriteit waarmee Oedipus zichzelf onderzoekt. De klassieke verteltrant, met koren e.d., is nog wat wennen, maar het is prachtig om eens zo’n noodlotsdrama pur sang te ondergaan. Benieuwd naar meer Grieks werk!

ruben
Met Nietzsche in het achterhoofd was ik wel benieuwd naar de Griekse tragedie. Ik stond versteld. Het is een opening naar een hele nieuwe wereld, waar alles zijn plek heeft en naar iets diepers lijkt te verwijzen. Hoe een mythologisch verhaal zoveel kan omvatten, over de manier van leven ten opzichte van het lot. Het verhaal van Oedipus is zo tragisch, hoe hij zichzelf vervloekt, hoe hij de goden hem slechtgezind zijn, hoe hij niet aan zijn lot kan ontsnappen. Wat mij voornamelijk wist te treffen was de spanning tussen het zoeken van de waarheid en het verdoezelen ervan. Dat de waarheid uiteindelijk tot zijn ondergang leidt, is echt een klap in het gezicht. Ik weet niet goed hoe ik het moet verwoorden, maar bij het lezen van deze tragedie had ik het gevoel dat ik enorm veel geheimen in mijn handen had, waar de tragiek van de mens op een symbolische wijze wordt geuit. Misschien komt het door Nietzsche, maar ik was echt onder de indruk hoe de Grieken hun wijsheid weten te vertalen naar de mythologie. Ik kom niet goed uit mijn woorden, dus laat ik maar afsluiten met Sophokles' woorden:

Wil toch niet over alles meester zijn: wat je door je macht verkreeg, heeft je in het leven toch niet veel baat gebracht.

avatar van Donkerwoud
4,0
Ik heb nooit helemaal toegang weten te vinden tot de oude Grieken, maar met Oedipus heb ik in ieder geval een stap in de goede richting gezet. Merkwaardig toegankelijk en ontroerend voor een werk dat binnen een geheel andere context is geschreven. Die detective-structuur, waarbinnen Oedipus op zoek gaat naar zijn eigen verleden, is vernuftig; het werkt naar een catharsis toe die bij mij binnenkwam.

3,5
Klassiek-Griekse leesherfst in huize otherfool, en wederom niet teleurgesteld. Hoewel ik Euripides fijner vond om te lezen spreekt het verhaal van Oedipus zo aan dat ik ook dit stuk in twee rukjes uit heb gelezen (het zijn ook korte werken natuurlijk). Wat opvalt is dat Sophokles het verhaal pas laat beginnen als Oedipus zich genoodzaakt ziet uit te zoeken wat er toch met de oude koning is gebeurd, om langzaam maar zeker van zijn eigen schuld en daarmee het vervullen van de Orakeltekst te leren. Als de waarheid boven tafel is, beginnen de gruwelijkheden pas echt, dat deel van de tragedie liet ook mij bepaald niet onberoerd.

avatar van mjk87
3,5
Ach ja, toneelteksten. Vol pathos, iets dat me in een boek niet snel smaakt, maar in zo'n tekst is dat wel oké. Je leest dit ook op een andere manier. Anders dan Antigone -die ik eerder las- gaat deze tekst meer over de psyche van de hoofdpersoon en zijn schuldbesef. Dat is allemaal best mooi beschreven en best fijn leesvoer, maar het voelt allemaal wat gemaakt aan en melodramatisch. Antigone zat minder op die kant en vond ik inhoudelijk sterker en ook als tekst los gezien wat beter overkomen. Maar verder is dit prima te doen. 3,5*.

5,0
geplaatst:
Inleiding

Deze tragedie – ter onderscheid van een latere tragedie van Sophocles over Oedipus ook wel Oedipus Tyrannus genoemd – is waarschijnlijk de bekendste klassieke tragedie en Aristoteles noemt ‘m herhaaldelijk in Poetica als het voorbeeld van hoe het moet: het is als het ware de volmaakte tragedie waarin een nobel, goed persoon een rampzalige fout maakt. Dat de tragedie niet de eerste (maar de tweede) prijs won, heeft er wellicht mee te maken dat Sophocles met deze tragedie, waar de stad Thebe wordt geplaagd door een besmettelijke ziekte die volgens het orakel morele corruptie als oorzaak heeft, de Atheners een spiegel voorhoudt omdat Athene ook in verval was met onder meer de Tweede Peloponnesische Oorlog, het einde van Perikles’ Gouden Eeuw en een dodelijke epidemie (die ook Perikles het leven had gekost) en daarmee een verlies van vertrouwen in de goede bedoelingen van de goden.

De plot

Zoals gebruikelijk bij de tragedie is de plot simpel (in de zin dat het in tegenstelling tot het epos volgens Aristoteles één handeling – een eenheid met een begin, een midden en een eind – uitbeeldt). Oedipus is – na het hebben verslaan van de Sfinx door diens raadsel op te lossen – de gelukkige, welvarende en geliefde koning van Thebe maar nu wordt zijn stad geplaagd door een epidemie waarover het orakel met zoveel woorden zegt dat de oorzaak morele corruptie is: de moordenaar van de vorige koning van Thebe loopt nog vrij rond. Oedipus gaat op zoek naar de moordenaar en ontdekt op even langzame als dramatische wijze dat hijzelf de moordenaar is en daarna dat hij zijn eigen vader heeft vermoord en het bed met zijn moeder deelt waarmee de profetie is uitgekomen terwijl de betrokkenen juist alles deden om dat te voorkomen.

Identiteit en thuis

Vanwege Homerus was Oedipus al bekend bij het publiek, maar evengoed richt Sophocles’ tragedie zich op de vraag wie Oedipus is, welke vraag naar identiteit en daarmee de tragedie in iedereen resoneert. Sophocles maakt op verschillende niveaus onderscheid tussen het bekende uitwendige en het (nog) onbekende inwendige: het verhaal speelt zich af in Thebe maar Oedipus komt uit Korinthe maar van dat eerdere leven leren we bijna niets, Oedipus loopt in en uit het paleis waarbij we alleen zien wat zich buiten het paleis afspeelt en Oedipus presenteert zich als nobel heerser maar weet zelf niet welk gruwelijk geheim hij meedraagt dus wie hij werkelijk is. Daarbij is van belang dat voor de oude Grieken identiteit (wie je bent) verbonden is met plaats (je thuis of natuurlijke plaats). De moderne tegenstelling nature-nurture bestond niet: elk mens draagt in mindere of meerdere mate de lust of last (succes of falen) van zijn voorgeslacht mee (in de Bijbel heeft dat de universele vorm van de erfzonde) waarbij de wisselwerking tussen individu en z’n omgeving ook een natuurlijke omgeving geeft voor die natuurlijke, aangeboren identiteit zodat het individu zijn natuurlijke ‘thuis’ heeft waar hij zijn overgeërfde identiteit kan uitdrukken en z’n erfenis kan beantwoorden. Het is deze ‘intuïtieve’ maar onbewuste kennis van waar hij thuis hoort, die Oedipus doet vertrekken uit Korinthe met als aanleiding de opmerking van een dronken bediende dat zijn ouders in Korinthe niet zijn echte ouders zijn waarna hij op zoek gaat naar zijn ware ouders en daarmee zijn thuis, waarna hij als koning van Thebe onwetend precies op zijn natuurlijke plaats is. Maar vanwege de woorden van het orakel blijft hij weg uit Korinthe welke plek hij daarom psychologisch fixeert als zijn thuis zodat hij de intuïtie dat Thebe zijn thuis is en hij het orakel heeft bewaarheid verdringt. Oedipus ziet zich als banneling hetgeen gold als het grootste offer voor de Grieken vanwege de verbondenheid tussen identiteit en omgeving: zelfs de dood is in mindere mate een vernietiging van je zijn (identiteit), hetgeen misschien nog steeds bestaat in het verlangen van veel mensen op latere leeftijd terug te keren naar hun geboortegrond en/of daar begraven te willen worden (ook het gnosticisme of religie überhaupt is hierop gebaseerd: de mens of wereld is een verval van de oorspronkelijke hemel of Vader met als doel weer terugkeren naar die oerbron; zelfs veel moderne filosofie is in feite een geseculariseerde versie ervan).

Om de natuurlijke identiteit groeit de verworven identiteit als een kledingstuk als gevolg van de interactie met de omgeving: Oedipus is niet thuis in Korinthe, dus voelt aan dat zijn verworven identiteit niet past op zijn natuurlijke identiteit, maar op elke andere plek, inclusief Thebe, is hij een vreemdeling zodat hij zich vastklampt aan de in Korinthe verworven identiteit. Als vreemdeling in Thebe neemt hij daarom uitdrukkelijk de rol van redder, verlosser op – die identiteit is zijn houvast: zonder is hij als vreemdeling niemand – waardoor hij maniakaal naar de moordenaar van Laius zoekt. Omdat hij er met het afstandelijke perspectief van de vreemdeling zit, heeft hij ook een ideale positie de stad en zijn geslacht te verlossen van de vloek, maar die uitwendige publieke functie als heerser en detective conflicteert met zijn persoonlijke, ware identiteit die verborgen is en welke geheimen hij met niemand deelt, zelfs niet met zijn vrouw. Dit verklaart waarom hij als laatste persoon z’n ware afkomst en identiteit, het manifeste ziet want hij wil geen afstand nemen van zijn uitwendige identiteit totdat hij het niet meer kan ontkennen waarna omgekeerd zijn functie als heerser er juist niet meer toe doet. Onder die façade of buitenkant als redder van Thebe, knaagt een innerlijk duisternis (Oedipus’ ware identiteit) die in de tragedie aan het licht zal komen en dat daarom – in de woorden van de ziener Tiresias – Oedipus tegelijk zal verwekken en vernietigen.

De vloek van de stad Thebe

Als banneling handelt Oedipus aldus vanuit het gemis, de heimwee, hetgeen hij gemeen heeft met zijn voorvaderen: dat is zijn erfenis want zijn afstamming – zijn overgeërfde identiteit – is zeer belast. De tragedie speelt zich af in Thebe hetgeen het Atheense publiek al veel informatie over deze belaste erfenis gaf. Het publiek hield van exotische plaatsen als decor (weinig tragedies spelen in Athene af) maar Thebe is ook een vervloekte stad: het is gesticht door de Feniciër Kadmos toen die de door Zeus geroofde Europa wilde vinden en terugbrengen maar verbannen werd toen dat niet lukte en volgens het orakel zijn stad moest stichten op een plek waar een draak heerste en moest worden gedood waarvan de tanden eeuwige strijd opleveren. Deze ‘ruzie’ met de goden of vloek werd elke generatie doorgegeven (bv. Euripides’ tragedie Bacchanten is het verhaal over Pentheus die werd verscheurd door zijn eigen moeder) en elk mannelijk lid blijkt een banneling die aldus niet naar huis kan: ook Oedipus’ vader Laius kreeg het aan de stok met de goden en werd gestraft doordat zijn terugkeer naar Thebe werd geblokkeerd door de Sfinx en/of doordat zijn zoon hem zou vermoorden en met zijn vrouw zou slapen. In plaats van dat Laius zichzelf redt door geen kind te verwekken, denkt hij de goden te slim af te zijn door zijn kind te verbannen hetgeen het verhaal van Oedipus is. Ook Oedipus lijdt onder de vloek, want heeft zichzelf verbannen uit Korinthe en is een ‘vreemdeling’ in Thebe, maar hij is hard op weg met de goden in het reine te komen en de vloek op te heffen door zuiver goed te willen zijn – hij wil integer zijn en offert zich voor het volk van Thebe op – al verwijzen zijn driftbuien nog naar het onstuimige, goddeloze karakter van zijn voorouders die de vloek en de schuld van zijn afkomst vormen. Nu ook de stad is getroffen door de vloek, ditmaal in de vorm van een epidemie en het orakel van Delphi (Apollo) aangeeft dat de epidemie zal wijken als de moordenaar van Laius wordt opgespoord en bestraft (de oorzaak en in wezen de aard van de ziekte is aldus morele corruptie), is Oedipus dan ook vastbesloten die moordenaar op te sporen en te verbannen; zijn in Thebe nieuwe verworven identiteit als heerser heeft geen basis in een gedeelde geschiedenis en is puur pragmatisch dus fragiel zodat hij Thebe ook moet genezen van de ziekte om – voor zichzelf en voor de stad – acceptabel te blijven als heerser. De ziekte treft de hele stad want de schandvlek (miasma) dat men de moordenaar niet heeft gezocht gaat iedereen aan en is aldus een collectieve schuld: sommigen moeten ervan af hebben geweten of het hebben vermoed maar kozen ervoor te zwijgen en anderen hebben geen onderzoek verricht of daarop aangedrongen. Allen zijn blind voor de werkelijkheid.

Apollo: de weg naar inzicht

De thematiek van blindheid en zien houdt verband met de god Apollo en de tragedie überhaupt. Apollo is de god van de zon, het licht en dus van het zien en het weten, inclusief het zien van de toekomst (waarzeggen, het orakel), welk inzicht of waarheid ook het duistere en wanordelijke opheft en een helende werking heeft zodat Apollo ook de god van de geneeskunst is. Etymologisch betekende Apollo oorspronkelijk mogelijk ‘omheining’ en hij is daarmee de god van de bijeenkomst, de politiek en het spreken, maar ook van het afgemetene en harmonieuze (ordelijke). Zoals in veel tragedies ontwerpt deze Olympische god dan ook Oedipus’ rampzalige lot: Apollo draagt de mens op maat te houden en wreekt degene die de grens overschrijdt. Bij de oude tragediedichter Aeschylus bestaat de tragedie uit de combinatie van verblinding (onwetendheid, veelal een obsessieve gerichtheid op één doel) waardoor de held roekeloos vrijmoedig is (hubris) en de door de goden gestelde grens (wet) overtreedt en als een beest in de valstrik loopt. Ook bij Oedipus en zijn voorgeslacht maar dus ook bij de stad in z’n geheel is er verblinding (ate) en veronachtzaming van grenzen (hubris) waardoor Apollo de stad een ziekte geeft – de stad is in wezen al moreel ziek – die wordt genezen als men de waarheid onder ogen komt (het einde van de blindheid) en de grenzen eerbiedigt. Het motief van zien en blindheid is aldoor door de tragedie geweven, zoals wanneer Oedipus en de blinde ziener Tiresius elkaar blindheid voor de waarheid verwijten: juist gezonde ogen leiden vaak alleen maar af van het innerlijk zien van de waarheid zoals de uiterlijke rol of identiteit de ware, innerlijke identiteit verhult. In feite contrasteert Sophocles twee vormen van kennis – in moderne termen empirisme en rationalisme – die elkaar beschuldigen dat hen de waarheid ontgaat en waarbij de tragedie, zoals later ook bv. Plato zou doen, de blinde ziener (in tegenstelling tot de ziende blinde) gelijk geeft. Als Oedipus dan de verschrikkelijke waarheid leert, steekt hij zijn ogen uit, niet alleen als zelfbestraffing maar ook op teken van Apollo: met de spelden van Iocaste’s gewaad, waarmee hij zich eerder vanuit een blinde, grensoverschrijdende begeerte toegang verschafte tot het lichaam van zijn moeder, doorboort hij zijn ogen om voortaan gezuiverd en ontvankelijk in de innerlijkheid van de waarheid te leven, waarmee de tragedie al vooruit wijst naar zijn nieuwe leven in Kolonos waar hij een wijze en innerlijk verzoend man blijkt (en welke late afscheidstragedie ook over Sophocles zelf gaat). Oedipus hield van de wereld maar hij zag dingen die hij niet mocht zien (zijn moeder in bed) en zag niet de dingen die hij moest zien (dat hij met zijn moeder sliep, zijn ongeluk of morele corruptie) maar nu hij de waarheid ziet (wie hij is, wat hij gedaan heeft) geeft hij niets meer om de uiterlijke wereld of zijn leven zodat hij de wereld niet meer wil zien. De tegenstelling en afwisseling in het stuk van buiten en binnen het paleis, dat is het publieke en private maar ook dat van de aangenomen identiteit als heerser en het ‘innerlijke’ inzicht in wie hij is en wat hij gedaan heeft, wordt uiteindelijk opgelost in het uitsteken van de ogen waarna innerlijk en uiterlijk zijn verzoend.

De Sfinx en de weg van het weten

Een ogenschijnlijk vreemd detail in de mythe rondom Oedipus is de Sfinx – een bloeddorstig (vrouwelijk) monster met vleugels en het lichaam van een leeuw – die de toegang tot Thebe versperde door de bezoeker op te eten als die het antwoord op haar raadsel niet weet (de meer bekende Egyptische Sfinx was een ‘wachter van de zon’): Oedipus werd koning van Thebe omdat hij het raadsel oploste en de Sfinx zich daarop te pletter wierp. In de moderne interpretatie is Oedipus een ‘epistemologische’ tragedie. Volgens Hegel is de geest geboren in het Oosten en vindt het zichzelf in Griekenland volgens het Griekse opschrift ‘ken uzelf!” (de vermaarde inscriptie in Apollo’s tempel in Delphi) – zoals de zon van het Oosten naar het Westen reist – in de vorm van Oedipus die het raadsel van de Sfinx oplost. Waar het Egyptische symbolisme de vraag naar de geest stelt maar nog gebonden is aan het materiële, bevrijdt Oedipus de geest van het materiële door het symbool te ontcijferen waarmee de ware rationaliteit en begrippelijkheid tot stand komt. Ik merk op dat in deze zin het Griekse denken ook de wiskunde bevrijdde van het zintuiglijke – het werd een abstracte wetenschap op grond van bewijsvoering – maar ook dat de kern van Oedipus’ drama nu juist is dat hij het raadsel wie hij zelf is, ondanks zijn rationele onderzoekstechnieken, juist uiterst moeizaam oplost: zijn scherpzinnigheid voert hem juist tot zelfbedrog. Bij Hegel komt de geest na een moeizame dialectiek bij zichzelf waarmee de geest vrij is geworden en het absolute weten tot rust is gekomen, maar bij Hölderlin – die zich getroffen achtte door de bliksem van Apollo – brengt weten de geest niet tot rust maar wil het altijd meer weten om welke reden Oedipus dwaas-wild bleef zoeken. Niet alleen in het weten is Oedipus mateloos maar ook in zijn interpretatie van het orakel en tirannieke terreur over de stad om de moordenaar op te sporen en te straffen is hij mateloos: Oedipus gaat ten onder aan deze hubris waarmee hij het nefas (het ongeoorloofde) afkondigde. Heidegger geeft dit een ontologische vorm: Oedipus is de Griek die het radicaalst het zijn – de waarheid – aan het licht wil brengen terwijl er voor de mens niets anders is gegeven dan de schijn. Voor Hegel, Hölderlin en Heidegger heeft Oedipus zo het Griekse project van ‘ken uzelf’ voltrokken waarmee de westerse geschiedenis is begonnen: waar voor Hegel dit heeft geleid tot de vrije geest, zien Hölderlin en Heidegger er de (zelf)vernietiging in waartoe dat heeft geleid. Tiresias zegt: “Weten is vreselijk als het degene die weet nergens brengt.”: de tragedie trekt een cesuur door het speculatieve weten. Volgens Nietzsche is de metafysica – het optimisme van het weten – geboren uit de moord op de tragedie die ons leert dat wil tot kennis slechts tot zelfvernietiging voert; de wil tot weten voert onvermijdelijk naar de vernietiging van de het subject beschermende illusies waardoor het subject wordt ontbonden (zoals religies mensenoffers eisten, eist de wetenschap het opofferen van het kennissubject). Het stuk gaat niet over Oedipus alleen: wij zoeken allen naar onze identiteit waarbij we ons bewegen van onwetendheid naar het catastrofale weten dat we niets zijn.

Freud

Waar het Duitse idealisme uitmondde in een exces aan willen weten dat het weten vernietigt, ontstond later in de 19de eeuw een andere epistemologische interpretatie van de tragedie: Freuds opvatting van het onbewuste als basis van elk bewust weten. Freud baseerde op met name Sophocles’ Oedipus zijn begrip van het oedipuscomplex, maar zijn psychoanalytische interpretatie – onze eerst seksuele impuls is gericht op onze moeder waartoe we de vader als belemmerende autoriteit willen vermoorden – is geen geloofwaardige interpretatie van wat Sophocles voor ogen had: het tragische van Oedipus’ lot is juist dat hij alles doet om te voorkomen dat de voorspelling uitkomt dat hij zijn vader zal vermoorden en met zijn moeder het bed zal delen. Wel zegt Iocaste, de moeder en vrouw van Oedipus: “Veel mannen hebben in hun dromen met hun moeder geslapen. Je bent de enige niet.” en gaat het stuk over het conflict tussen het bewuste en het on(der)bewuste waardoor een democratisch-romantische interpretatie van Oedipus direct naar Freuds psychoanalyse voerde.

Een ontwikkeling van interpretatie

Dat hangt samen met een verandering in de opvatting van kunst in het algemeen en van Sophocles’ Oedipus in het bijzonder. In de vroegmoderne tijd heerste een ‘regime van de representatie’ in de filosofie (het bewustzijn is transparant en weerkaatst als het ware de werkelijkheid welke weerkaatsingswetten door de filosofie worden onderzocht) maar ook in de kunst die kundig en beheerst moest zijn – er is geen ruimte voor het pathos (manie) van het weten – en ethisch. De ondergang van de tragische held werd gezien als de straf voor zijn misdaad en in een bewerking van Sophocles’ Oedipus door Corneille in 1659 gaat het stuk over de politieke vraag naar rechtmatig heersen: berust die op adellijk bloed of op adellijk handelen? Oedipus handelt adellijk en als blijkt dat hij de zoon maar ook moordenaar van Kadmos is, verklaart dat waarom hij adellijk heerste maar is dat bloed ook besmet en zijn ondergang waarbij Oedipus een eervolle uitweg ziet door Thebe te redden met zijn vergoten bloed (Oedipus behoudt aldus een zekere vrijheid tegenover de onwrikbare wil der goden). Het adellijk bloed staat voor vrijheid als eer: het je niet laten bevelen. In de Griekse tragedies speelt die eer een belangrijke rol: de tragische held sterft liever dan dat hij of zij moet buigen voor een machtiger heerser (zoals bij Antigone). Oedipus vreest in het begin dat hij van lage afkomst is, maar als later zijn reputatie grote schade oploopt wordt hij vooral door schande beheerst: het stuk reflecteert de culturele ontwikkeling waarbij een traditionele schaamtecultuur plaatsmaakt voor een schuldcultuur. In de middeleeuwen was deze ethos van de eer in ridderkring opnieuw gevormd: de eer impliceerde heldhaftigheid die uitstraalde naar boven (loyaliteit naar de koning) en beneden (vrijgevigheid naar de armen). Ook liefde is een veld van eer (‘de ware liefde laat zich door niemand de wet stellen’). Waar het gewone volk leefde voor zelfbehoud, stijgt de adel daarboven uit: het is de eer of de dood. Deze transcendentie ligt in het christendom in het geluk in het hiernamaals waarmee eveneens afstand kan worden genomen van het leven (met zijn passies) hier en nu; Kant zou dit rationaliseren tot zijn opvatting van de moraal. Maar bij Corneille ligt de eer juist in het leven en de passie van waaruit men de eigen waarden kiest: net als bij de antieke held is het doel van de aristocratische eer glorie of roem die het eigen leven kan overleven. Nietzsche ontwikkelde een vergelijkbare ethiek van de (machts)wil die is gefundeerd in de passie, maar die adellijke vrijheid als eer was toen al min of meer ingeruild voor de vrijheid als democratisch recht van allen. Waar de vrijheid van de eer in de natuur van het bloed was ingeschreven, zou de nieuwe, universele vrijheid van het recht in de natuur van het leven worden ingeschreven (elk mens is van nature vrij, zoals bij Rousseau) welk leven en vrijheid door de Staat biopolitiek wordt beheerd. Met de democratie ontstond een ‘esthetisch’ regime van ‘autonome’ kunst dat Sophocles’ Oedipus wel recht doet: pathos en denken, niet-weten en weten, onbewuste en bewuste staan op één lijn (zoals Kants ‘genie’ die slechts de Natuur vertolkt). Kunst werd het onbewust en passief doorgeven van het bewuste en actieve in plaats van dat kunst gegrond was in de kunstenaar die als homo universalis het weten en kunnen van zijn tijd synthetiseert. Slechts dat ‘esthetische’ regime maakte Freuds psychoanalyse en Oedipus als centraal referentiepunt mogelijk. In het esthetische regime is niets nog onvoorstelbaar: alle voorstellingen zijn gelijkwaardig zoals ook de vrijheid niet meer op een grondeloze eer voor enkelen maar op een grondeloze gelijkheid van allen berust. Oedipus brengt dit ‘onverschil’ even aan de oppervlakte.

Vrijheid en lotsbestemming

Vanaf de 19de eeuw staat in de interpretatie van de Griekse tragedie de psychologische impact van de tragische lotsbestemming op het individu centraal, bv. bij Schopenhauer die in de Griekse tragedie een bevestiging ziet hoe het individu wordt verpletterd door ellende, kwaad en toeval, en in de herinterpretaties van de 20ste eeuw wordt het individu rondgetold door interne en externe krachten met vaak een echo van de psychoanalyse. De Griekse tragedie is een belangrijke referentie bij poststructuralistische schrijvers die stellen dat de mens zijn eigen werkelijkheid (machtsstructuur) als zijn lotsbestemming produceert en het menselijk subject instabiel is. Na het verlies van zijn culturele referentiekaders door fragmentatie, globalisering en secularisering is de mens – zoals dat sinds de 19de eeuw ‘tragisch’ is gaan heten – op zoek naar begrip van zichzelf en zijn plaats in een onkenbare werkelijkheid welke poging noodzakelijk maar tot mislukken is gedoemd. Het optimisme van de logica – met de vreugdekreet bij elke gevolgtrekking – en het wetenschappelijk project dat vrijheid en macht belooft door middel van kennis lijkt ten einde, maar deze opnieuw ervaren machteloosheid ontneemt de mens niet persé z’n vrijheid. Volgens Schelling eert en bewijst Sophocles’ Oedipus – en de Griekse tragedie in het algemeen – juist de vrijheid door de protagonist te laten strijden tegen de overmacht van het noodlot waardoor hij zijn vrijheid verliest en gestraft wordt voor zijn onvermijdelijke misdaad. De mens is geen willoos slachtoffer (hij is niet een ding) maar komt in opstand tegen zijn lot, ook al voltrekt hij precies daarmee zelf zijn noodlot: dat maakt de mens een tragische held. Ik merk op dat in Homerus’ Odyssee Zeus zich dan ook verzet tegen de beschuldiging dat de goden de oorzaak zijn van de rampen die de mens overkomt: de mens is zelf verantwoordelijk voor zijn daden. Ben Schomakers gaat nog verder: hij verzet zich tegen de gebruikelijke interpretatie dat Oedipus (de mens) hooguit kan tegenspartelen tegen het lot dat de goden voor hem hebben bepaald: in feite is er geen tevergeefse krachtmeting met de goden maar zien de goden verleden, heden en toekomst (met het orakel als ‘navel’ van de wereld waardoor de goden spreken) als Einsteins ruimtetijd-continuüm (of als Leibniz’ God die weet wat je gaat doen maar daarmee niet bepaalt wat je gaat doen) dus als Parmenides’ onveranderlijk Zijn zonder in te grijpen en dus zonder de vrijheid van de mens te ontnemen.

Zoals we zagen geloofden de oude Grieken in een natuurlijke beweging en positie van mensen en dingen (waarmee de moderne tijd revolutionair brak door middel van het relativiteitsbeginsel dat elke beweging en elke positie gelijkwaardig maakt): de paradox is wellicht dat het de natuur is van de mens – tenminste die van de grote of nobele mens – om de natuurlijke orde te verstoren waarmee hij de wraak van de natuur (de goden) over zich afroept en zijn eigen vernietiging bewerkstelligt. Volgens Nietzsche schiep Apollo het individu dat als zodanig wordt begrensd waarmee Apollo maat (‘niet te veel’) en daartoe zelfkennis (‘ken uzelf’) leert. De nobele mens – de man van eer die vrij is doordat hij zich niet de wet op laat leggen maar zelf de wet stelt – brengt alles in beweging en voorkomt een Egyptische verstarring, al wordt hij door Apollo bestraft voor zijn overtreding. Prometheus en Oedipus zijn de twee grote, tragische figuren uit de mythologie die werden bestraft voor hun overdadige mensenliefde (zelfverheffing) respectievelijk kennis (het raadsel van de Sfinx). De vreselijke drie-eenheid van het oplossen van het raadsel, de moord op de vader en het huwen van de moeder betekent dat alleen een tegennatuurlijke handeling zoals incest de betovering door de natuur (de individuatie) kan doorbreken en (Dionysische) wijsheid kan ontstaan, welke wijsheid een misdaad is waarvoor Oedipus zelf te gronde wordt gericht. Waar Aeschylus’ behandeling van Prometheus gaat over de glorie van activiteit en de trots van de kunstenaar die mensen kan scheppen en goden kan vernietigen, gaat Sophocles’ Oedipus over de glorie van passiviteit en het triomf van de heilige, resulterend in de wijze Oedipus te Kolonos.

Conclusie

Sophocles geeft aan het slot als moraal van het verhaal: noem een mens niet gelukkig (benijd hem niet) totdat die mens op de grens van de dood is. Je weet immers niet welk onheil hem nog kan gaan treffen: wij mensen hebben een beperkte kennis, kunnen ons lot niet voorzien en moeten leren door schade en schande. En als je wel de sleutel van kennis in handen hebt gekregen, verstoort die de natuurlijke orde en loopt het slecht met je af, waardoor de destructieve wereldse kennis omslaat in een wijsheid van heilige innerlijkheid en de nietigheid van het uitwendige bestaan. Het stuk spreekt aan omdat het over identiteit gaat en hoe die belangrijk is om onze verhouding met de wereld te bepalen en hoe we kunnen worstelen om ons innerlijke leven kunnen verzoenen met ons uitwendige leven: het biedt een spiegel die ons leert dat we uiteindelijk een raadsel voor onszelf zijn.

Gebruikte bronnen:
Nietzsche: Geboorte van de Tragedie
Sophocles: Oedipus heerst. Met de essays:
Het verlangen van Oedipus – Ben Schomakers
Tussen bloed en daad – De Kesel
De afgrond van het weten – Dirk de Schutter

5,0
Er lijkt waarheid te zitten in de opvatting dat elke schrijver eigenlijk maar één boek schrijft en een veelheid van zijn boeken dus in wezen slechts variaties op hetzelfde idee zijn. Sterker, dat lijkt zelfs op te gaan voor literatuur überhaupt: wellicht is er eigenlijk maar één werk geschreven en zijn alle werken – voor zover ze goed zijn – slechts variaties op dat werk. Dat werk zou dan Sophocles’ Oedipus kunnen zijn.

Dat alle sterke verhalen schatplichtig aan Oedipus lijken (zelfs Mabeth, de beroemdste tragedie van Shakespeare, de grootste moderne schrijver, lijkt akelig veel op Oedipus), heeft te maken met wat een verhaal een goed verhaal maakt en waarvan Oedipus het volmaakte exemplaar vormt: de cirkelbeweging hetgeen de Grieken de volmaakte beweging achtten (en daarmee impliciet ook de symmetrische spiegeling: de cirkel is de volmaakte figuur omdat het in elke richting symmetrisch is). Een verhaal is alleen als cirkelbeweging ‘afgerond’ en ‘autonoom’. De kern van Oedipus is dat hij zijn toekomst kent maar zijn verleden niet terwijl dat voor ons andersom is en dat hij als gevolg van die blindheid (hij tast in het duister wie hij is; voor de oude Grieken staat het verleden voor je want dat is bekend terwijl Oedipus zijn verleden niet voor zich ziet en dus ‘blind’ voortgaat) een cirkelbeweging maakt – ook geografisch dus fysiek – waarbij hij om zijn toekomst te ontlopen zijn verleden en daarmee zijn identiteit op pijnlijke wijze ontdekt. Die identiteit is al te vinden in zijn misvormde voeten (de naam Oedipus betekent ‘gezwollen voeten’) die ook kunnen uitdrukken dat hij denkt recht vooruit te gaan maar in werkelijkheid, gecombineerd met zijn blindheid voor de waarheid, een cirkelbeweging terug naar het begin maakt (ook geblinddoekte mensen maken een cirkel als je hen vraagt rechtdoor te lopen zoals mensen die verdwalen terugkeren naar waar ze al zijn geweest). Omdat Oedipus zijn verleden en dus zijn identiteit niet kent (de neuroloog Oliver Sachs beschreef op dramatische wijze een Korsakov-patiënt als individu zonder identiteit), is hij de ultieme vreemdeling die – vervreemd van iedereen, inclusief zichzelf – een spoor van verwoesting trekt. Oedipus wordt te langen leste voorgespiegeld wie hij is, zoals verhalen ons als toehoorder/lezer voorspiegelen wie wij zijn en zo ook ons terugbrengen naar onze oorsprong en identiteit.

Gast
geplaatst: vandaag om 00:00 uur

geplaatst: vandaag om 00:00 uur

Let op: In verband met copyright is het op BoekMeter.nl niet toegestaan om de inhoud van externe websites over te nemen, ook niet met bronvermelding. Je mag natuurlijk wel een link naar een externe pagina plaatsen, samen met je eigen beschrijving of eventueel de eerste alinea van de tekst. Je krijgt deze waarschuwing omdat het er op lijkt dat je een lange tekst hebt geplakt in je bericht.

* denotes required fields.

Let op! Je gebruikersnaam is voor iedereen zichtbaar, en kun je later niet meer aanpassen.

* denotes required fields.