Parijs.
Parijs!
Paris – ook als je er rondloopt meer een illusie dan een feitelijke plek. Een droomfabriek, een decor om verzinsels over jezelf op te projecteren. Nietwaar?
Neem bijvoorbeeld de jongeman Richard Sanders, die zich verbeeldt dichter te zullen worden. In Parijs, waar tallozen hem reeds zijn voorgegaan, verwerkelijkt zich als het ware zijn streven, alleen al door ginder te zijn – in Parijs kristalliseert de ambitie uit...à Paris, on est arrivé (als in: gearriveerd zijn) alleen al door in de zelfverklaarde hoofdstad van de Europese kunst te bivakkeren, toch?
Enfin, het zegt veel over de protagonist dat hij zijn mislukte wedervaren in deze stad blijft verheerlijken. Tovèr kijkt veel nuchterder naar de voltooid verleden tijd: diens Parijse periode was de genese van zijn kunstenaarschap, een periode van flikflooien en uitproberen, waarna het leven daadwerkelijk begint…eerst de pasvorm vinden, de mal van het ‘zelf’, en nadat dit ‘zelf’ zich kenbaar heeft gemaakt, het bestaan errond inrichten. Voor Sanders ligt dit compleet anders: hij is nooit te weten gekomen wie hij eigenlijk is en wat hij eigenlijk wil. Als romanticus pur sang is hij altijd ergens anders: zijn omgeving voldoet niet, zijn partner evenmin, het verleden is sacraal omdat het de nooit ten volle tot wasdom gekomen kiem van zijn artisticiteit omvat, en dus de belofte om als kunstenaar nog ten volle open te bloeien, ooit, op een dag, un jour…maar zeg nu zelf: welke kunstenaar?
Eigenlijk is het Sanders nooit echt menens als artiest, hij stevent niet af op een “ultiem” werk, omdat hij maar wat aan moddert… In die zin is het een wat slap personage, inderdaad een karakter om relatief snel te vergeten. L’art de l’oublier, n’est-ce pas?
Hoe dan ook: vanuit zijn immature hunkering naar een ongewisse toekomst (roem) en zijn nostalgisch verlangen naar een ver verleden (onbezoedeld door een Parijs vol potentie struinen) vergeet Sanders het heden. Hij is er, zonder er te zijn. Emotioneel incompetent – mogelijks door zijn traumatische jeugd met een even letterlijk als figuurlijk afwezige vader – en misschien nog meer egocentrisch dan Tovèr, misbruikt hij (ho maar, opletten met dat #metoo-taaltje!) Sacha eigenlijk een zoveelste keer, want zelfs haar persoonlijke ontboezeming laat hem niet ontwaken uit de roes van vleselijk genot waar hij denkt recht op te hebben, omdat de persoon tegenover hem nu eenmaal een vrouw is.
Serieus foute boel dus, door Campert niettemin erg menselijk te boek gesteld: Sanders als een twijfelende, door zijn eigen lamlendige herinneringen meanderende mislukkeling…Sanders als pasvorm voor ons allemaal, tot op zekere hoogte? Voor mij, wijlen een ongetemperd bronstige man, immers een boek waarin herkenbaarheid steekt – best beschamend om hier open en bloot toe te geven, jazeker!
3,25*