Eindelijk, ik ben er vanaf.
Ter voorbereiding van een trip naar de stad zocht ik een paar maanden geleden lijstjes op met 'The best books to read before visiting Berlin'. Naast het uitstekende Stasiland van Anna Funder, en het (hoewel iets te architectuurgerichte) prima Boze Geesten van Berlijn van Philippe Remarque, werd ook meermaals deze All Souls' Day van Nooteboom genoemd. Een sticker met 'De Grote Berlijnse Roman' op de cover bekrachtigde nog eens deze vermeldingen op die (toch wel internationale) websites.
Na de twee bovengenoemde non-fictie werken wilde ik de roman bewaren om in te duiken in de weken net voorafgaand aan mijn bezoek aan de grootstad. Een beetje literaire melancholie is me niet vreemd, en je onderdompelen in een verhaal om vervolgens zelf in zijn straten te kunnen ronddwalen, daar voel ik wel wat voor.
Ik twijfelde tot op het laatst met Berlin Alexanderplatz van Döblin - een boek dat na amper een paar zinnen om eens te proeven al een ogenblik de tijd stilzette -, maar uit lichte vrees voor het naargeestige karakter van dat boek, leek mij voor mijn eerste bezoek aan Berlijn een boek met de opgewektere titel 'Allerzielen' misschien toch een betere keuze
Normaliter stap ik met een volkomen open blik een boek in. Ik weet vooraf liefst zo weinig mogelijk over het verhaal, zodat mijn leesgemoed maagdelijk schoon blijft om plaats te geven aan een eerlijk oordeel en vooral nog meer omdat je zo telkens weer een lege onbekende wereld instapt die met elke zin verder gevormd wordt. Hier moet ik echter toegeven dat ik om een of andere reden een Ontdekking van de Hemel-achtig Berlijnverhaal verwachtte, een relaas over een man die zijn dierbaren moet afgeven met een meeslepende karakterstudie over verlies en een A naar B-vertelling in het leven van de hoofdpersoon doorheen de stad. Wat dat betreft kwam ik dus 'bedrogen' uit, maar ook zonder die misslag langs mijn kant was mijn oordeel vrees ik hetzelfde gebleven.
Het voelt respectloos naar de mensen hierboven voor wie het boek wel iets moois heeft betekent om het met de volgende woorden te beschrijven, maar voorbij 1/3e van het boek kwam helaas meermaals het gevoel van "wat een pseudo-intellectueel seuterig geneuzel!" in me op. Ik kan het niet anders dan met die woorden beschrijven (wat ik zelf ook jammer vind). In die mate zelfs dat ik er kwaad op werd. Mijn score leek dan met elke 50 pagina's verder weg te zakken, en waar ik het na 150 pagina's nog 3 sterren zou geven, ging het voor mij helemaal de mist in wanneer Arthur Elik ontmoet, een verhaallijn die naar mijn mening zo uit een verdwaasde tienerroman had kunnen komen.
Waar ik net rond pagina 150 een passage had onthouden om hier te citeren en zo de vinger erop te leggen waarom ik weinig met het boek aankon op stilistisch vlak, stapelden dat soort passages zich sneller en sneller naar het einde toe op, tot het op een uitzondering hier en daar na één lang getrokken voorbeeld werd van wat me zo stoorde in het boek, nog los van het feit dat je het eigenlijk kunt herleiden tot een zootje ongeregeld met zgn. filosofische uitlatingen.
Dan toch maar een poging:
"Er lag een klont sneeuw op, als slagroom op een gouden ijsje. ('Je zult altijd een kind blijven.') Hij liep erheen en veegde de sneeuw eraf. Nu zag hij zichzelf als een bol, een in elkaar geklonterde dwerg, de klokkenluider van de Notre-Dame. Hij keek naar zijn wanstaltig opgezwollen neus, naar zijn ogen die zijdelings wegzwommen. Natuurlijk stak hij zijn tong uit, het beste middel om al die schimmen te verjagen. Daar was deze dag niet voor bedoeld, dan kon hij zich net zo goed gaan bedrinken. Leeg moest deze dag blijven, hij zou iets onzinnigs gaan doen, en de sneeuw zou hem daarbij helpen, de grote verdoezeling die nu bezig was al het anekdotische, het overbodige te versluieren." (...)
'Rustig, Daane.' Was hij dat nu zelf of hoorde hij dat? 'Rustig, Daane.' In ieder geval had het geholpen, de gedachtenstroom was weggestopt. Brokken kreeg je terug, fragmenten, nooit meer de duur. 'Dan zou je ook stikken.' Dat was Erna. En die andere stem, van wie die dan ook geweest was, had hem uit Ithaca teruggebracht naar de Otto-Suhr-Allee. Een dwaas paaltje van bus 145 stak boven de sneeuw uit."
Zo apart als citaat valt het misschien nog wel mee, maar voor het geheel is er naar mijn gevoel toch geen beter woord om heel mijn leeservaring van dit boek mee samen te vatten: Ergerlijk.
Meer dan kwaad op het boek, ben ik misschien nog over het feit dat dit zo wordt geroemd als een 'Berlijnse roman' (toch als je de uitgever en die lijstjes mag geloven), terwijl het net zo goed in welke stad dan ook had kunnen afspelen. Maar het meest ben ik misschien toch nog wel kwaad op mezelf, dat ik ondanks ik al snel doorheb dat ik hier niks mee kan, dan toch maar het boek wil uitlezen om er vervolgens hier een nietsbetekenende negatieve review over te kunnen schrijven!