Grotendeels eens met eRCee. Voor mij is het grootste bezwaar dat Mysliwski er te goed in slaagt om de ledigheid dan wel eentonigheid van het platteland over te brengen, zonder genoeg literair vuurwerk als beloning voor te geven. Toch zitten er tussen al de herhalende beschrijvingen over het verzorgen van het land nog genoeg boeiende en aangrijpende anekdotes voor een ruime voldoende en uiteindelijk ook een goede leeservaring.
Zoals bijvoorbeeld de analyse van het kantoorbestaan: "ik was zo vertrouwd geraakt met mijn bureau dat ik alleen nog maar naar het plafond zou kunnen zitten staren en ik zou geen moment hebben gedacht dat ik niet werkte."
Ook Szymeks gedachte over huilen vind ik wel wat hebben: "Want moeder hoefde nergens naar te vragen, zij was uitgehuild en wist alles. Maar zo gaat dat nu eenmaal in deze wereld, dat huilen een vrouw te hulp komt als het verstand ophoudt te begrijpen."
Evenals zijn bespiegelingen over het priesterschap, waaronder deze: "Alleen zou je daarvoor een andere hel moeten verzinnen, want van deze waren de mensen niet bang meer. Misschien moest de ziel niet alleen lijden, maar met het lichaam erbij? Misschien moesten we niet met zijn allen bij elkaar zitten, maar ieder apart? En misschien zelfs wel zonder duivels, de mens alleen met zijn ellende?"
De kracht van deze fragmenten zit volgens mij in de bijna kinderlijke (op de wijze die Picasso bedoelde) manier waarop Szymek menselijke gedragingen tot de kern probeert terug te brengen, door zich over alles te verbazen en overal een vraag, nuance of gedachte bij te plaatsen.
Het meest aangrijpend vind ik de scene waarin wordt verteld over een poort die midden in een akker staat. Bij deze poort die behoorde aan een landgoed, zijn mensen gefusilleerd omdat ze de poort niet open kregen. Het landgoed gesloopt, maar is de poort als een soort monument blijven staan. Later komt er een groep Duitse toeristen langs: "Toen ze die poort midden op het land zagen staan, lieten ze de bus stoppen, stapten uit en begonnen vreselijk te lachen, want wat waren wij toch een vreemd volkje, we zetten poorten in het open veld neer, alsof we ze naar de paleizen wilden laten leiden en iedereen liep toch waarlangs hem het beste uitkwam. [...] Daarna vroegen ze hem: wat is het voor poort? heeft iemand die misschien hier voor zijn eigen akker neergezet? gingen wij soms door deze poort zaaien? Misschien was dat bij ons de gewoonte? Groeide ons koren daardoor hoger? Hoeveel haalde je van een hectare bij ons op? Maar Kusmierz vertelde hun niet de waarheid. Hij dacht bij zichzelf: die komen ons als toeristen opzoeken, ze hebben me nog wel een pakje sigaretten gegeven, dan is het een beetje flauw om hun de waarheid te vertellen. En hij zei dat niemand die poort had neergezet, dat die hier uit zichzelf was gegroeid. Want zulke poorten groeiden bij ons uit zichzelf en in sommige streken zelfs welig. [...]Drie dagen hebben ze aan die acacia's gehangen, want de burgemeesters hadden het bevel gekregen om ze drie dagen te laten hangen. Zo verging het ook de landheer aan de poort.".
Dat is wat mij betreft Mysliwski op z'n best: in nonchalante en toch accurate taal snel afwisselen tussen komisch en tragisch, maar altijd met tederheid en melancholie. Misschien dat Steen op steen ingekort had kunnen worden tot zo'n 250 pagina's, wellicht was de roman dan strakker en misschien ook sterker geweest, maar de uitgebreide stijl van Mysliwski heeft ook iets heel charmants. Ook z'n volgende in het Nederlands uitgegeven boek zal ik ongetwijfeld gaan lezen.