‘Publiek, ik veracht U niet. Wel houd ik rekening met de beperktheid van Uw bevattingsvermogen, zodat ik, als ik dat wou, vele malen moeilijker zou kunnen schrijven dan ik al doe.’ (Uit:
Publiek, ik veracht U niet, pag. 89)
Een cabaretesk schrijfsel van Gerard Reve dat onderstreept wat hij ten voeten uit is: een treiteraar met een fijne pen.
Archief Reve: 1961-1980 is een boeiende en leeswaardige aanvulling op zijn eerder gelezen werk
Op Weg naar het Einde en
Nader tot U, dat hij omstreeks dezelfde periode schreef en daarom een interessant inzicht verschaft.
Tevens is dit samenraapsel van materiaal als document zeer boeiend in het kader van het
Ezelproces, waar Reve tussen 1966 en 1968 mee te maken kreeg. Dat begon met het stuk
Brief aan mijn bank in het tijdschrift
Dialoog met de gewraakte passage over de ezel, dat tevens in het boek is opgenomen. De passage werd hierna in een iets andere vorm in het boek
Nader tot U herhaald. In de aantekeningen achterin staat de brief met de aanklacht van twee Godgeleerden die reageerden op
Brief aan mijn bank, vervolgd door het weerwoord van de redactie van het tijdschrift
Dialoog, de literatuur die omtrent deze affaire nadien is geschreven, en het meest interessant: een dictaat van de getuigenverklaring tijdens de eerste ronde van het godslasteringsproces in de Amsterdamse rechtbank van een vriendin van Reve, en wel mevrouw Drooglever Fortuyn-Leenmans; beter bekend als de dichteres en psychiater M. Vasalis. Onderstaand citaat duidt direct de absurditeit van dit hele proces.
Officier: ‘Hoe ziet u het werk van deze schrijver? Getuigt dat van ziekteverschijnselen?’
Getuige: ‘Nee, per se niet.’
Officier: ‘Maar als iemand zo duidelijk droomt, dan is het of dit werkelijkheid wordt?
Getuige: ‘Ik zou u niet graag vertellen wat er zou gebeuren, indien wij leefden, zoals wij dromen. Als je op dromen veroordeeld kunt worden, zouden we allemaal achter de tralies komen.’ Toen het gelach in de zaal ophield, voegde ze er nog aan toe: ‘Dromen is geen ziekte, hoor.’
Hier verder op ingaand zet Reve in het kritische prozastuk
Mijn bondgenoot Algra (pag. 98-99) een recensent op zijn plek, die de naam van Reve noemde in zijn stelling dat het anticommunisme uit de tijd was:
‘En wat roept onze senator Algra niet allemaal tegen Gerard van het Reve! Wezenlijk verschil met de situatie in de Sovjet-Unie is hier nauwelijks aan te wijzen.’ De recensent nam het (ongevraagd) voor Reve op tegen de conservatieve volksvertegenwoordiger Algra die de verantwoordelijke minister ertoe wilde bewegen om het werk van Reve geen verdere subsidie toe te kennen, vanwege het boek
Nader tot U dat slecht viel in rechts-reformatorische orthodoxe kringen.
Reve, die zelf uitgesproken fel anti-communist was, stelt dat de aanval die Algra op zijn persoon pleegde niet in verhouding staat tot de situatie in de Sovjetunie, alwaar hij gedwongen zou zijn geweest zijn werk naar het buitenland te smokkelen en een straf in een concentratiekamp zou riskeren.
‘Naar aanleiding van bepaalde passages in mijn werk is jegens mij een gerechtelijke strafvervolging ingesteld, maar ik ondervind geen enkele beperking in mijn persoonlijke of professionele vrijheid, mijn boek is overal in de winkels te koop en ik lees er zelfs voor televisie en radio uit voor. Algra en zijn medestanders schreeuwen inderdaad van alles tegen me, maar, in tegenstelling tot Babel, Pilnjak, duizenden andere vermoorde kunstenaars, Pasternak en de zopas in een schijnproces veroordeelde beide schrijvers, kan ik terugschreeuwen, in kranten, op radio en televisie, die mij met onbekrompen maat plaatsruimte en zendtijd aanbieden. (...) Hier kan ik in vrijheid leven, werken, en publiceren. Daar zou ik niet kunnen publiceren, niet kunnen werken, en niet één dag in vrijheid gelaten worden. Ziedaar het ‘wezenlijk verschil’.’
De kritiek die Reve heeft op het communisme komt ook naar voren in zijn
Brief uit Berlijn (pag. 148) wat ik zijn sterkste stuk vind in deze bundel. Een reisverslag over de opgedeelde stad ten tijde van de Koude Oorlog. Hij observeert het onthutsende contrast tussen het westelijk en oostelijk deel van Berlijn en onderbouwt met simpele vergelijkingen het failliet van het communistische systeem al in jaren ‘60.
Ik was wel enigszins verbaasd het racistische gedicht
Voor Eigen Erf (op pagina 64) in deze bundel aan te treffen, dat (allicht wijselijk) niet is opgenomen in de bloemlezing
Verzamelde Gedichten (1985) en zijn
Verzameld Werk (1998). Ik was in de veronderstelling dat Reve dit dichtwerk - nadat het eerder onopgemerkt in het studententijdschrift
Propria Cures had gestaan - enkel had gebruikt om op de
Nacht van de Poëzie in 1975 in Kortrijk een rel te veroorzaken. Op de
website van
Andere Tijden is een uitvoerig verslag te lezen en een documentaire te bekijken rondom deze nogal pijnlijke affaire.