Zo nu en dan struin ik het internet af naar nieuwe inspiratiebronnen voor boeken. Een paar weken terug ontdekte ik het worldliteratureforum en dan met name
deze pagina: noem de 15 beste boeken van 2000 t/m 2014. Al snel zag ik er een paar van mijn aller-aller-aller-favorietste boeken tussen staan terwijl ik de overige titels niet gelezen had of zelfs nog nooit gezien had. Ik wist dat dit mijn nieuwe inspiratiebron was geworden.
De vijfendertig jarige schrijver Andor Weer heeft zijn moeder, waar hij zijn hele leven mee in een crypte heeft gewoond, begraven. Emotioneel compleet uitgeblust, besluit hij zijn herinneringen aan haar op te schrijven. De herinneringen zijn kort, gescheiden door een enkele wit regel, en zijn ondergebracht in 1 hoofdstuk. In eerste instantie gaan de herinneringen nog over recente gebeurtenissen zoals de begrafenis, maar via associaties lopen de herinneringen al snel alle kanten op, door verschillende tijdsvlakken heen, kris kras door elkaar. Zo krijgen we steeds meer te weten over de ontsporing van het gezin (dat intact nog aangevuld werd met vader en tweelingzus(je)), maar vooral over de brandende sporen die de moeder in haar zoon heeft achtergelaten. Tegelijkertijd wordt met treffende voorbeelden een achtergrond geschetst van een ontspoorde Hongaarse maatschappij waarin je leven zoals je die kende van de een op de andere dag voorbij kon zijn, alleen maar omdat je niet voldeed aan de maatschappelijke norm. In het licht van het hoofdverhaal kan je je vervolgens gaan afvragen in hoeverre een maatschappij verantwoordelijk gehouden kan worden voor persoonlijke drama’s. Of gaan sommige individuele acties zo ver, dat begrip onmogelijk wordt?
‘Een goed verhaal’, zei ze, ‘alleen moet je authenticiteit en obsceniteit niet met elkaar verwarren.'
Dit zal hij zich goed gerealiseerd hebben tijdens het schrijven, dacht ik. De personages en de gebeurtenissen zijn zo afstotelijk dat het gevaar bij elke nieuwe herinnering dreigt om te verdrinken in obsceniteit, dacht ik. Maar dit gebeurt nergens, dacht ik. Met vorm, realisme en talent krijg je zelf nog sympathie voor de grootste klootzakken, dacht ik. En pas bij de laatste regel voelde ik dat die sympathie groter was dan ik tijdens het hele boek aan mezelf heb durven toegeven, dacht ik.