...stilte...
Inmiddels hebt ik Vorst herlezen. De eerste keer dat ik deze geweldige roman las was ik ongeveer van de leeftijd die Thomas Bernhard had toen hij het schreef, ergens voor in de dertig. Ik had toen een uitgave van de Arbeiderspers met een lelijke illustratie op het omslag die in mijn ogen niet paste bij dit prachtige boek. Ik schilderde het boek daarom wit en kraste met een spijker de letters V O R S T op de voorkant...dat paste beter bij mijn beleving.
Dat exemplaar heb ik nu niet meer en ditmaal heb ik de latere uitgave van Atlas gelezen. Op de cover staat een foto van de schrijver met zijn meest misantropische gezichtsuitdrukking.
Ik denk dat ik nu (dertig jaar later) inmiddels de leeftijd van de schilder Strauch in de roman hebt bereikt. Tenminste dat schat ik, want zijn leeftijd blijft onbekend. Deze Strauch is wel het enige personage in de roman met een naam en het boek bestaat voor een groot deel uit zijn gedachtenflarden. Strauch wordt in opdracht van zijn broer geobserveerd door een student. Deze student schrijft zijn belevenissen op en zijn taalgebruik gaat gedurende zijn verblijf in het logement van het bergdorp steeds meer op dat van de schilder lijken.
Misschien dat ik me de eerste keer dat ik het las identificeerde met de student en bij de tweede lezing met de schilder, maar veel maakt dat niet uit, want het zijn uiteindelijk de bedenksels van Thomas Bernhard zelf...die niettegenstaande zijn smoelwerk op de cover volgens de mensen die hem goed gekend hebben een bijzonder beminnelijk mens was.
Toch heb ik het wel vanuit een ander perspectief gelezen, zoals de volgende passage mooi laat zien:
'De eigenschappen van de jeugd en de eigenschappen van de ouderdom zijn dezelfde eigenschappen,' zei de schilder, 'maar het effect dat zij teweegbrengen is volkomen verschillend. Ziet u: de eigenschappen van de jeugd worden immers niet kwalijk genomen, maar de eigenschappen van de ouderdom neemt men de ouderdom kwalijk. Een jong mens kan liegen en de nek wordt hem niet gebroken, maar een oud mens die liegt wordt de nek gebroken. Een jong mens wordt niet voor alle eeuwigheid veroordeeld. Een jong mens die scheelziet kan een prettige indruk maken, een oud scheelziend mens maakt een afstotelijke indruk. Bij de jonge mens zeg je er is nog hoop dat hij op een goede dag niet meer scheelziet. Bij de oude scheelziende mens is er geen hoop dat hij eens niet meer zal scheelzien. Nee. Geen kans. Een jong mens met een krom been wekt onze medelijden, niet onze afkeer op, een oud mens met een krom been echter wekt slechts onze afkeer op. Een jong mens die afstaande oren heeft maakt ons aan het lachen, een oud mens met afstaande oren brengt ons in verlegenheid, en wij denken: hoe lelijk is deze mens, die zijn hele leven lang deze lelijke afstaande oren heeft gehad. Een jong mens in een rolstoel wekt onze ontroering. Een oud mens in een rolstoel brengt ons tot wanhoop. Een jong mens zonder tanden kan ons min of meer interessant toeschijnen. Een oud mens zonder tanden maakt ons echter onpasselijk, doet ons braken. De jeugd' zegt hij, ' heeft alles op de ouderdom voor, en zij kan doen en laten wat zij wil. Haar stompzinnigheid stoot ons niet af, haar schaamteloosheid is te verdragen. De ouderdom echter kan zich geen stompzinnigheid permitteren zonder op het hoofd geslagen te worden, en de schaamteloosheid van de ouderdom is, zoals we allemaal weten, het verfoeilijkste wat er is. Bij de jonge mens zeg je: ja, dat komt voor! Bij de oude zeg je echter: dat zal niet veranderen! Maar feitelijk zijn de eigenschappen van de jeugd en de eigenschappen van de ouderdom volkomen dezelfde eigenschappen.'