Tegenwoordig is de Dominicaanse Republiek vooral bekend als vakantiebestemming voor rijke toeristen, maar aan dat land kleeft ook een bloedige geschiedenis. Deze roman bestaat uit drie grote verhaalbogen, die allemaal rond één historische gebeurtenis op één dag draaien: de moord op Rafael Trujillo op 30 mei 1961.
De eerste boog, in de tegenwoordige tijd geschreven, vindt plaats in 1996. Beetje bij beetje wordt onthuld waarom de geëmigreerde dochter van een trujillist destijds alles en iedereen achtergelaten heeft. De tweede boog toont het perspectief van Trujillo zelf. Naar buiten toe is hij trots, kordaat, proper en ultramannelijk, maar privé lijdt hij heimelijk aan incontinentie en impotentie. Lichamelijke en seksuele details worden expliciet beschreven. De derde boog volgt het viertal dat de moord beraamde, elk met een persoonlijk motief voor wraak.
Je kunt je afvragen hoe zo’n dictator zo lang aan de macht kon blijven. Eenendertig jaar lang was ofwel hijzelf president, ofwel een stroman. De media werden gecontroleerd; andersdenkenden geëlimineerd. Hij pleegde een genocide op de zwarte immigranten uit Haïti. De suikerexport zorgde voor economische welvaart. Dat hij anticommunistisch was, zal geholpen hebben tijdens de Koude Oorlog. Met z’n machtswellust en wispelturigheid maakte hij echter steeds meer vijanden. Op het einde lag hij overhoop met de V.S., de O.A.S., de Katholieke Kerk en veel van z’n voormalige aanhangers.
Het Palacio Nacional, dat de despoot liet bouwen in de tot Ciudad Trujillo omgedoopte hoofdstad, is een veruitwendiging van de macht. Behalve Trujillo worden ook andere historische personages geportretteerd, waaronder Johnny Abbes García, hoofd van de inlichtingendienst. Treffend verwoord is hoe president Balaguer na de moord als een ware machiavellist z’n kar keert. Mario Vargas Llosa slaagt erin feit en fictie te verweven en een stuk twintigste-eeuwse geschiedenis tot leven te brengen.