The gorilla in the room
Mweh, ik vond het helaas nogal een vervelend boek. Eerder las ik van Maartje Wortel ‘
IJstijd’, en gelukkig was dat boek, in mijn herinnering, een heel pak beter dan dit werk.
Vrijwel alles aan dit boek vond ik eigenlijk gewoon verschrikkelijk geforceerd met daaroverheen een flinke zweem pretentie, als een vieze plas jus. Meestal houd ik wel van postmodernisme, maar dit vind ik een goed voorbeeld van een irritant, postmodernistisch werkje. Het voelt nergens origineel, het is niet grappig, niet mooi, niet intrigerend - het is alleen vervelend.
Alles voelt als een platgereden cliché: zoals in zoveel (moderne Nederlandse) literatuur zijn de hoofdpersonages vervelende, ontevreden types (goh, er mist iets in mijn leven maar wat?) met quirky hobby’s, want wat zijn ze toch lekker maf, hè. En natúúrlijk zit er een scène in het boek waarin de protagonist masturbeert, ejaculeert over de badkamervloer en het gereedschap in de badkuip, om vervolgens met zijn broek nog op zijn enkels en een luchtbuks in zijn hand zijn leven te overdenken (“alles wat er van je wordt is een man met zijn broek op zijn enkels”) - je kent het wel.
De personages zijn niet consequent, niet logisch en daardoor nergens geloofwaardig of fijn om te volgen of wat dan ook. Uiteraard hoeven personages niet geloofwaardig of fijn te zijn - zeker niet in een postmodernistisch werk - maar ze zijn eigenlijk niks. Ze lieten mij op elke manier volledig koud.
(Het boek is trouwens vaker bijzonder onlogisch:
zo is -het flauwe typetje- James Dillard jurylid bij een rechtszaak waarin de twee hoofdpersonen betrokken zijn. Later in het boek wordt hij opnieuw opgeroepen om te jureren bij een rechtszaak met dezelfde twee personen, omdat hij die personen al kent. Dat slaat volgens mij nergens op, want mij lijkt het hele punt van die Amerikaanse jury's dat ze de betrokken personen niet kennen. Maar goed.)
De schrijfstijl doet erg haar best om origineel uit de hoek te komen, maar faalt daarmee nogal. De metaforen zijn ontzettend gekunsteld en zorgen er niet voor dat de boel inzichtelijk wordt, maar eerder dat ik de auteur aan haar bureau zie zitten, met haar pen klikkend en zoekend naar een gevatte metafoor.
De gedachtegangen van de personages zitten vol met quasi-filosofische zijsprongetjes. Neem bijvoorbeeld de volgende twee fragmentjes:
’Je hebt het over geld dat er nog helemaal niet is,’ zei ik.
En ik dacht: geld is er nooit echt.
en
Plat gezegd: met de tijd zou alles wat er over zou blijven van deze geschiedenis een huis zijn. Misschien is een huis sowieso het enige wat er van welke geschiedenis dan ook overblijft, maar daar gaat het nu niet om.
Nou, deze twee "semi-filosofische terzijdes" staan op één bladzijde. Ik vond het tamelijk vermoeiend. Vaak passen die gedachtes ook bepaald niet bij de personage die ze heeft.
Verder krijgt bijna letterlijk ieder personage (zelfs personages die nauwelijks een rol hebben, zoals chauffeurs) een uitgebreide introductie, waarin wat onbenullige wetenswaardigheden worden genoemd. Grappig bedoeld, maar ja, het werkt niet echt, met name omdat het ondertussen al gewoon niet meer zo origineel is. In films komt het vaak voor, zoals in Jeunets
Le fabuleux destin d'Amélie Poulain. Daardoor is dit foefje meer een soort mislukte gimmick.
Helemaal aan het eind van het boek wordt er verwezen naar het filmpje
Selective attention - dat ‘But did you see the gorilla?’-filmpje. Het boek suggereert duidelijk dat de lezer ‘de gorilla’ in het boek gemist heeft.
Maar de fucking gorilla heb je niet gezien, terwijl hij in het midden van het beeld op zijn borst kloppend om aandacht vroeg.
Ja, leuk hoor. Zo kun je alles diepzinnig maken.
Natuurlijk is dit alles heel goed postmodernistisch te verdedigen. Maar ik vond het allemaal maar gekunsteld en irritant. Heel erg wannabe eigenwijs.
In juni was ik bij een debatavond in Utrecht over empathie en literatuur, en daar vertelde Maartje Wortel dat ze aan het begin van haar carrière bang was om in haar boeken als een "sentimentele vrouw" over te komen. Het gesprek ging daarvoor even over ‘empathie en gender’: een hoogleraar wist te vertellen dat uit onderzoek bleek dat lezers bij mannelijke auteurs meer aandacht besteden aan stijl, maar bij vrouwelijke auteur meer letten op sentiment - of zoiets. Om niet aan het stereotype beeld van een “sentimentele schrijfster” te voldoen, wilde Maartje Wortel dus in haar werk sentiment voorkomen. Misschien verklaart dat een beetje dat ik het boek heel erg ‘geforceerd’ vond. Het leek of het boek heel graag een bepaald iets wilde zijn, maar daardoor voelde het ontzettend gekunsteld. Gelukkig lijkt Wortel later in haar carrière meer met haar eigen stem en stijl te schrijven.