Afgelopen zomer was ik een dag in Florence en een deel daarvan besteedde ik in de Galleria degli Uffizi. Nu is vrijwel alles in dat museum imposant, maar de eerste keer dat mijn haren letterlijk overeind gingen staan was toen ik een zaal binnenkwam en oog in oog stond met Botticelli’s Primavera. Ik heb er een milde fascinatie voor alles van Botticelli overgehouden (nog aangewakkerd door de uitstekende tv-serie Medici). Ik zocht in de collectie van de bibliotheek naar Botticelli en stuitte onderweg op dit boek. Nou vind ik historische fictie vele malen leuker dan een biografie, dus de zoektocht werd gestaakt, het boek werd gereserveerd en in de druilerige herfstmaanden kreeg ik het dan eindelijk te lezen.
Binnen de kortste keren nam het boek mij mee naar het Italië van de Renaissance. Binnen de historische fictie is dit een van mijn favoriete settings voor een verhaal, en dat zal ongetwijfeld mijn oordeel beïnvloed hebben, maar waarom zou dat de pret moeten drukken? Fiorato heeft een levendige schrijfstijl die het je gemakkelijk maakt om je te verplaatsen in de personages en in de tijd en ruimte waarin zij zich bevinden. Fiorato heeft volgens de kaft geschiedenis gestudeerd en op de kunstacademie gezeten, en dat blijkt door het hele boek. Behalve uitgebreide beschrijvingen en interpretaties van de Primavera komt er ook een handjevol Italiaanse steden, politieke figuren en imposante gebouwen langs. Voor mij was het bij vlagen een feest van herkenning, hoewel het ook echt niet hoeft te storen als je nog nooit een voet in Italië hebt gezet.
Dat je je niet hoeft te storen aan alle (kunst)historische informatie die over je wordt uitgestrooid, is vooral te danken aan het centrale duo. De ongeletterde hoer met haar rappe tong en gewiekstheid en de geleerde monnik die barst van idealisme en boekenwijsheid – ze vullen elkaar goed aan. Nu is het niet bijster origineel om twee tegenpolen tot elkaar te veroordelen en naar elkaar toe te laten groeien, maar het is wel kundig uitgevoerd en daarom prima te genieten. Naast Luciana en Guido is er nog een flinke stoet van kleurrijke personages, voor het grootste deel historische. Jammer vind ik dat de meest notoire figuur – Lorenzo ‘Il Magnifico’ de’ Medici – het minst uit de verf komt. Ook had ik zelf liever gehad dat het grote complot tegen Lorenzo gericht was (als een soort vervolg op het Pazzi-complot waar in het boek wel naar gerefereerd wordt), in plaats van door hem bedacht, maar dat is misschien vooringenomenheid van mij. De ontknoping vond ik daarnaast net iets te snel gaan. Als laatste minpunt moet ik nog even noemen dat er een paar inconsistenties in het boek staan waar ik me nogal aan ergerde (ergens had een redacteur iets beter zijn best moeten doen).
Nu vraagt Het geheim van Botticelli (naast enige interesse in kunst en/of geschiedenis) wel om een zekere suspension of disbelief. Je moet niet te lang stilstaan bij de vraag waarom een beroemde schilder toch een megalomaan complot in code vast zou leggen op een enorm schilderij. Als je dit centrale concept kunt accepteren vormt geloofwaardigheid de rest van het boek geen probleem meer. Binnen deze context klopt namelijk alles eigenlijk wel. Dat het verhaal vlot en met duidelijke kennis van zaken geschreven is helpt absoluut om je scepsis even opzij te zetten.
Ik was mijn oorspronkelijke beweegreden om dit boek te lezen alweer bijna vergeten. Toch is het wat wonderlijk dat Botticelli zelf zo’n beperkte rol krijgt in een naar hem genoemd boek. Hij wordt overschaduwd door zijn eigen meesterwerk.