Dit werk laat wat mij betreft niet alleen zien dat optimisme kinderlijk naïef is, maar eveneens dat onwrikbaar optimisme eigenlijk helemaal niet bestaat. Sterker nog, worden optimistische geesten in een staat gebracht waarin zij niet om het kwaad heen komt, pakken zij bij voorbeeld van Candide meteen het sabel op en doorklieven ze zijn tegenstander. Het optimisme over de deugdzaamheid is dan wel aanwezig bij Candide, maar de deugd zelf ontbreekt wanneer het puntje bij paaltje komt, lijkt Voltaire te willen zeggen. Ook de liefde is bedrieglijk, want wanneer Candide zijn grote liefde Canegonda aan het eind van het boek weer tegenkomt, blijkt zij een stuk lelijker te zijn geworden, en is iedere interesse bij het hoofdpersonage ineens verdwenen. Al met al kun je beter mokken als Martin, of je op kleine, maar arbeidzame zaken richten als het verbouwen van je land, zoals de sinasappelteler in het afsluitende hoofdstuk.
Nu komt de eindboodschap, dat je minder filosofisch moet ziften, en vooral je dagelijkse ding moet doen, wel enigszins uit de lucht vallen, althans hij wordt te snel afgehandeld. 29 hoofdstukken is er ontbering, vervolgens gaan ze naar een zogenaamde wijsgeer die hen de deur wijst, komen ze de sinasappelteler tegen die met zijn eenvoud veel meer levenswijsheid bezit dan menig filosoof en is het raadsel van het bestaan opgelost. Daarnaast moet als kritiekpunt worden aangemerkt dat de Franse filosoof zijn werkje wel erg gebruikt om zijn vijanden te kakken te zetten, getuige de noten die in de vertaling van Hans van Pinxteren werden opgenomen. Nu is er met een satirische polemiek weinig mis, maar in het notenapparaat van de vertaler kom je telkens weer tegen dat degene waarna in de tekst wordt verwezen het met Voltaire aan de stok had gehad. Beetje kinderachtig, maar tekent wellicht ook zijn tijd; Rousseau kon er immers ook wat van.