Armstrong pakt in dit boek weer eens groot uit met een geschiedenis van God, beginnend bij de raadselachtige fresco’s in de grotten van Lascaux in de Dordogne, die zo’n 30.000 jaar oud gedateerd moeten worden, tot aan de revolutie in het menselijk denken rond 1500 na Christus. Mensen hebben altijd mythen gekend waarin de invloed van de goden op het leven werd verbeeld en nagespeeld in rituelen. Veel meer dan door het denken was de omgang met de rite het kanaal om met de godheid in contact te komen en het leven, met alle vreugde en tegenslagen te begrijpen.
Na 1500 ziet Armstrong een geheel nieuwe ontwikkeling ontstaan; de logos (de rede) gaat de mythos (het geheim van de godsverering) verdringen, met alle gevolgen van dien.
Het boek gaat de hele gang van de menselijke religie na en concentreert zich vooral op de ontwikkeling van jodendom en christendom, de westerse boekreligies. Hiermee begeeft Karen Armstrong zich op het voor haar lezers (en voor haarzelf) bekende terrein van de godsdiensthistorie, waar we haar al goed van kennen in voorgaande werken als ‘A History of God’ (1993) en ‘The Bible: A Biography’ (2007). De begaafde schrijfster, ooit non in een klooster, uitgetreden en losgemaakt van haar Rooms-Katholieke geloof, maar opnieuw georiënteerd op religie, zet haar verhaal met kracht en helderheid uiteen. Niet dat het een eenvoudig verhaal is, zoals ze haar lezers al waarschuwt: het is een pittige kluif om dat verhaal over God te begrijpen.
Een inspanning die ze zeker van haar lezers vraagt en waaruit haar persoonlijke gedrevenheid aan het licht komt. Armstrong neemt geen genoegen met versleten verklaringen en droge opsomming van feiten. Ze is passioneel tot bijna obsessief met haar onderwerp bezig. En dan kan het gebeuren dat ze in haar drang tot overtuigen weleens uit de bocht vliegt met stellige beweringen die nog zo zeker niet zijn. En hoe verder je in dit goed leesbare boek komt, hoe meer dat opvalt.
Zo schrijft ze over de hervorming in de zestiende eeuw, ziet een positieve ontwikkeling zowel bij de protestanten als de katholieken en maakt de verbijsterende opmerking: “De positieve resultaten van het concilie van Trente bleven in balans met de verschrikkingen van de inquisitie”. Dan lees ik het nog eens en probeer haar te begrijpen, maar ze bedoelt toch echt wat ze hier schrijft.
En dan zijn er de bekende standpunten van Armstrong, die we ook in haar andere werken tegenkomen. Centraal in de echte godsdienst (wil die niet afglijden naar fundamentalisme) staat voor haar de ethiek die door Confucius samengevat is in de Gouden Regel: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’.
Een tweede leidraad voor zuivere religie is voor Armstrong het begrip ‘kenosis’ : zelfontlediging. Ook Jezus ging deze weg. Ze ziet dit als de kern van alle waarheid en het bereiken van gelukzaligheid: jezelf leegmaken, alle stemmen in jezelf tot stilte brengen, zoals ook Boeddha leerde. De innerlijke leegte, vrij van verlangen, vrij van vreugde en verdriet, maakt een mens in staat om het goede te doen en in vrede met de medemens te leven, een streven waarvoor desondanks veel inspanning is vereist. Het vergt uiterste concentratie om tot die verlichte staat te komen en ze ziet vooral voorbeelden in de mystieke beoefenaren van deze weg.
Het maakt ook duidelijk dat ze weinig interesse toont voor de wetgevende godsopenbaring, zoals bij Mozes en zet helaas Jezus’ liefdegebod te veel tegenover de oudtestamentische schriften. Dat in de joodse traditie de wet als zeer vreugdevol wordt gezien (Psalm 119) past moeilijk in de beleving van de schrijfster. Liever spreekt ze over de stilte, de contemplatie en het niet-weten als bronnen van religieuze kennis. Een God die wet en verlossing brengt, lijkt in haar verhaal uit een primitieve fase te stammen. Dat ze daarbij een beroep doet op de latere mondelinge leer, de Misjna, als verklaring van de Thora, doet me vermoeden en vrezen dat de rabbijnse discussies over de wet hier nogal dwingend in het eigen verhaal worden ingepast.
Als we dit weten bij het lezen van het boek, en haar deze stokpaardjes een beetje vergeven, komen we toch veel lezenswaardigs tegen. Juist op het moment dat je denkt ‘nu weet ik het wel’, zet ze een subliem hoofdstuk in onder de titel ‘De dood van God?’ We zijn dan bijna aan het eind van het boek, maar dit essay maakt de ondertitel uit de Nederlandse vertaling ‘De toekomst van religie’ helemaal waar. Tegenover alle cynisme en modernistische zekerheden, omarmt ze de twijfel als bron van hernieuwd beleven van God. Zo zeker als het atheïsme zich presenteert, is het niet. De menselijke kennis omvat meer dan alleen objectiviteit. Het gaat om de beweging:
”We bidden ‘om wat gaat komen’, niet om wat al bestaat. De gebeurtenis vereist geen ‘geloof’ in een statische onveranderlijke godheid die ‘bestaat’, maar inspireert ons om wat ‘in beweging’ in de naam van ‘God’ is - absolute schoonheid, vrede, gerechtigheid en onbaatzuchtige liefde - een realiteit in de wereld te maken”. (413)
Het typeert Armstrong dat ze inderdaad de religie wil zien als een beweging naar voren, op weg naar een betere wereld. Of dat motto de héle blijde boodschap omvat, is mijn twijfel hierbij. Opmerkelijk is dan wel dat ze driekwart van haar boek wijdt aan het verleden.
De donkere kanten van de mensheid: de wereld die kennelijk op heel andere doelen gericht is, en de mens die in zijn hart niet veranderen wil - het zijn geen zaken die m.i. met een beetje religie en contemplatie verholpen kunnen worden. De geschiedenis van de menselijke religie is een zaak geweest van veel angst, bloedvergieten en grove misstanden, waarbij in de naam van God heel wat gruwelijks is geschied. Ik weet niet of ik zo optimistisch over de toekomst van de religie zou kunnen schrijven als zij hier doet. Het visioen is geen garantie voor de toekomst. Religie zonder openbaring lijkt me geen recept voor vredelievendheid, maar eerder voor willekeur en macht van menselijke tradities.
In de inleiding schrijft Karen Armstrong:”Er is een lange traditie van het erkennen van de grenzen van onze kennis, van stilte, terughoudendheid en ontzag. Die wil ik in dit boek onderzoeken. Een van de voorwaarden van verlichting is altijd geweest, dat we bereid zijn te laten varen wat we dachten te weten om waarheden waar nooit van hadden kunnen dromen op waarde te schatten. Misschien moeten we heel veel wat we denken te weten over religie vergeten voor we over kunnen gaan op een nieuw begrip. Het is niet gemakkelijk om te praten over wat we ‘God’ noemen, en de religieuze zoektocht begint vaak met de deconstructie van bestaande denkpatronen.”
Armstrong denkt aan deconstructie om daarna een nieuw religieus bewustzijn een kans te geven. In de beste zin van het woord: een reformatie. De regels die Armstrong zichzelf en haar lezers daarbij wil opleggen zijn echter op z’n minst voor discussie vatbaar.