Edith Wharton situeerde haar roman in het milieu dat ze kende: de New Yorkse high society. Tussen de nieuwe rijken in de snel groeiende stad bestond een onophoudelijke strijd voor sociale status en prestige. De titel is ontleend aan het Bijbelboek Prediker: “The heart of fools is in the house of mirth.” Dat gaat over de ijdelheid van dwazen die hun tijd doorbrengen op feestjes, op zoek naar oppervlakkig genot. Hun vreugde is slechts een laagje vernis. Wanneer je dat eraf schraapt, blijven afgunst, roddel en venijn over.
Wharton was ook binnenhuisarchitecte en tuinontwerpster. Ze besteedt veel aandacht aan interieurs, meubilair en architectuur. De inrichting van een kamer bepaalt ten dele de identiteit van wie er woont. Het huis van Lily’s ouderwetse tante is kil en stijfjes ingericht. Bij de allerrijksten zijn de gordijnen weelderiger, de schilderijen duurder, de verzamelobjecten exclusiever en de bedden zachter.
Voor Lily Bart bestaat het gevaar dat ze zelf een van die luxueuze objecten wordt. In de tot de verbeelding sprekende scène met de tableaux vivants is dat haast letterlijk zo. Haar tragische ondergang is ten dele het gevolg van haar eigen fouten, maar vooral van een roddelcampagne. Interessante confrontaties zijn er met de altruïstische Gerty en met de speculant Sim Rosedale, die in sociaal opzicht een omgekeerd evenredige beweging maakt ten opzichte van Lily.
Diepgaand zijn de dialogen met Selden, die het elitaire volkje met een stoïcijnse afstand bekijkt. Hij beweert in de republiek van de geest te leven, een verwijzing naar Plato. Het mysterieuze woord waar de slotzin op alludeert zou logos kunnen zijn, het Grieks voor woord maar ook een centraal begrip in de Griekse filosofie. Het is een bespiegeling over een sociaal milieu waarin uiterlijke schijn de boventoon voert en een psychologische roman over een antiheldin die binnen dat milieu verstikt maar erbuiten nauwelijks kan leven.