Het eerste deel ('Portret van een onzichtbare man'): een poging om een onkenbare vaderfiguur te leren kennen (post-mortem). Een poging om via het woord een restitutie van diens leven teweeg te brengen. Een poging ook om hem in leven te houden. Met alle vervelende nevenwerkingen van dien, een worsteling met het vervagende beeld van een bloedverwant; wat blijft er nog over van iemand eenmaal alle herinneringen op papier staan? Sterft de vader niet voor het laatst, met andere woorden definitief, eenmaal Auster hem van zich af heeft geschreven, hem heeft verlaten, door alles wat hij was in woorden onder te brengen, aan het papier te geven?
Vragen. En nog eens vragen. Maar voor de lezer: ontroering. Met liefde schildert Auster het portret van iemand die geen talent had om geliefd te zijn. Met liefde schrijft hij over zijn gebreken als mens, zijn tekortkomingen, zijn afwezigheid. Een afwezigheid die Auster voor een stuk gemaakt heeft tot wat hij is – een afwezigheid die heel aanwezig moet geweest zijn in de jeugdjaren van de auteur.
Hoe het persoonlijke overloopt in het portret van de ander, hoe het ‘ik’ het ‘hij’ definieert, en de volle wetenschap van de onmogelijkheid van een sluitende of eerlijke definitie, en het hele proces van dat 'denken over' en 'schrijven van' dat zo lastig is… Het zit er allemaal in. (Net Stefan Hertmans ‘Oorlog en terpentijn’ gelezen hebbende, werd ik parallellen gewaar. Verbanden. De wereld is geen som van dingen, wel een oneindig web van...verbanden. Alles is 'relatie tot' - om met dit referaat naar 'The Book of Memory' een elegant brugje te beschrijven.)
Het tweede deel ('Het Boek der Herinnering'): abstracter, hermetischer, filosofischer. Hoe staat de herinnering ten opzichte van de werkelijkheid? Wat is de herinnering – kan het zoiets wezenlijk zijn als een afdruk in de ruimte? Mooie anekdotes, zinderende ideeën, meeslepend proza, doch soms nogal verregaand in de manier waarop Auster associatief puzzelstukken bij elkaar voegt. Als lezer geraak je ergens onderweg de pedalen kwijt. Maar over dat aard van dat toeval: trappen in het ijle heeft ook zijn plezierige kanten.
Wat was dit boek der herinnering eigenlijk? Was het de aanzet tot een roman, die Auster nooit kon voltooien, of beter: waar Auster geen vast patroon in kreeg, niet het juiste stramien voor vond? Is het een schets voor een verhaal, of een cyclus vertellingen? Of is het een boek over de onmogelijkheid van een boek waarin de wereld samenkomt, het writer’s block zelve, gebonden en met een degelijke kaft rond, te verkrijgen in uw boekhandel?
Vragen. En nog eens vragen. Maar voor de lezer: aangenaam. Toeven in Austers bad vol ideeën, ingevingen, spinsels, fragmenten uit het verleden, haast mythische zijsporen, tomeloze uitwijdingen, cirkelredeneringen, ellenlange omzwervingen, …: vervelend is dat niet. Nee, niet. Het zoeken is het belangrijkste tijdens de zoektocht naar een centrum – niet dat vermeende zwaartepunt, dat wij mensen toch nooit zullen, kunnen, hoeven te vinden.
En dus? Uitstekend, aangenaam, wonderlijk. Maar? Als totaalconcept glipt ‘Het spinsel van de eenzaamheid’ - waarvan de Engelstalige titel verdorie veel meer tot de verbeelding spreekt - de lezer door de vingers. (Ergens zegt Auster dat we in geval van literatuur altijd de neiging hebben naar motieven en betekenis te zoeken, terwijl we in de werkelijkheid het ongelofelijke toeval voor lief nemen. Misschien maant de ondoorgrondelijke structuur van dit boek ons aan om los te laten. Om literatuur te laten zijn zoals het leven zelf. Zeg maar: onkenbaar. Zinloos. Maar wezenlijk. O zo wezenlijk.)
3,75*