Kan mij behoorlijk vinden in het voorgaande bericht. Wat mij vooral aanspreekt in deze novelle is de structuur. Het boek is geen eenvoudig reisverhaal en er is echt goed over nagedacht. Dat blijkt natuurlijk uit het enorm wollige taalgebruik die naarmate de reis door de jungle richting de allereerste primitieve beschaving steeds lyrischer wordt. Carpentiers Los pasos perdidos is het ultieme machismoboek van de jaren 50. De hoofdpersoon heeft een wetenschappelijk verstand van muziek (goed hij zijt componist), van architectuur, van wereldliteratuur en epische poëzie, van geschiedenis, van talen, van kunst, van religie en ga zo door. Daarnaast is ook het liefdesverhaal doordrenkt in machofantasieën waarin de ik-persoon van de ene vrouw opzoek gaat naar een nog primitievere versie van de onderdanige vrouw die zich compleet schikt naar de man. Zoals Carpentier het al ergens in het derde of vierde hoofdstuk min of meer beschrijft; ''niet je echtgenoot, maar je vrouw, je bezit. Een volmaakte definitie van de situatie.''
Wat dit boek ook zo ontzettend boeiend maakt, is daar het ontsnappen aan de civiele beschaving en deze inruilen voor een eenvoudiger leven zonder beschaving in de jungle waarin je enkel gebruikmaakt van de dingen die je echt nodig hebt op een dag tot dagbasis als een groot paradox wordt omschreven. Hoezeer de ik-persoon ook verlangt naar een eenvoudiger leven en genoeg heeft van zijn elitaire wereld in de grote stad, des te meer hij tegen wordt gewerkt door de natuur naarmate hij dieper in de jungle komt. Ook rekent de natuur in zekere zin af met de ongeremde snobistische - en toonbeeld van westerse, haast vooroorlogs Weense culturen - vriendin van de ik-persoon, en uiteindelijk ook met de ik-persoon die net zo min een plaatsje heeft in aloude culturen van de jungle. Ofschoon hij wordt overmand door gevoelens dat hij thuis is gekomen, dat dit zijn 'volk' is, hun cultuur werkelijk de zijne is, wijst moeder natuur ook hem af en bestempeld ook hem met zijn goede bedoelingen als buitenstaander, neen erger nog; een indringer.
Dat komt ook op intrigerende wijze aan bod door de structuur van het boek. We beginnen in de grote stad (vermoedelijk New York City), het toonbeeld van westerse civilisatie, naar een Latijns-Amerikaanse stad, naar dorpen en langzamerhand de rivier af naar steeds kleinere, bedreigde, primitievere nederzettingen die allen steeds dichterbij de natuur staan. Terwijl het een lastig boek kan zijn indien je je niet wilt vergewissen van iedere betekenis van iedere zin, ben ik wel van mening dat het boek zich dubbel en dwars uitbetaald in de zin van dat het een mens bezighoudt. Het is ook gewoon een goed boek als je het zo bekijkt. Heel goed.