Het was een deel van de tekst op de blurb die me overhaalde om het boek te gaan lezen. Babbitt werd vergeleken van met het meesterwerk van Richard Yates: Revolutionary Road. Lewis was alleen eerder, las ik. Hij was eerder met het blootleggen van de zwakheden en de twijfels van de opkomende klasse.
Lewis schreef in 1922 al over Babbitt, de hoofdpersoon het boek. Een rijke veertiger, een succesvol zakenman die ziet dat zijn tuin volmaakt is waardoor hij zelf ook volmaakt moet zijn. Een man die zich langzaam maar zeker bewust wordt van de bekrompenheid van de wereld waarin hij leeft. Een wereld waarin hij voorzien is van de modernste snufjes, zoals een eersteklas kwaliteitswekker (met) een klokkenspel, repeterend alarm en oplichtende wijzerplaat. Even was ik bang dat het boek gedateerd zou zijn, maar ik kwam er al snel achter dat dat niet het geval was.
Het duurt wel even voordat het boek aan kracht wint. Dat komt omdat het even tijd nodig heeft voordat de hoofdpersoon aan zichzelf gaat twijfelen. Op een gegeven moment merkt hij dat hij uitvalt tegen zijn vrouw, iets wat hem zelden overkomt en als zijn vrouw dan rustig en begripvol reageert – ‘wij ruimen het hier wel op’ – en als hij dan eenmaal boven op bed ligt zijn er daar de eerste scheurtjes.
Vele minuten, vele uren, een eeuwigheid lang lag hij wakker, rillend van een primitief soort angst, met de prangende vraag wat hij met zoiets onbekends en verwarrends als zijn zojuist verworven vrijheid aan moest.
De wereld waarin Babbitt leeft is een beklemmende wereld. Een wereld waarin de ander, altijd de ander bepaalt hoe je je moet gedragen. Babbitt en zijn vrouw nodigen belangrijke gasten uit voor een etentje, maar de avond verloopt niet zoals hij zou moeten verlopen. Ze houden zich dapper, zeggen tegen elkaar dat ze hadden genoten, maar het is overduidelijk dat er iets niet goed is gegaan, want ‘vanuit zijn slaapveranda (hoort) hij haar huilen, zachtjes, zonder hoop’. Maar zelfs als hij de stad even uit is, voelt hij de aantrekkingskracht van zijn woonplaats. ‘Groot is de macht van een stad om haar verloren zoon terug te winnen. Nog meer dan de bergen of de kust verslindende zee behoudt een stad haar karakter, onverstoorbaar, cynisch, terwijl ze achter oppervlakkige veranderingen haar ware doel verbergt.’ Op een gegeven moment is de beklemming bijna ondraaglijk. ‘Zijn onafhankelijkheidsgevoel sijpelde uit hem weg en hij liep alleen door de straten, bang voor cynische blikken en het onophoudelijke sissende gefluister.’ Geweldige literatuur!
De twijfels worden groter, onoverkomelijk. ‘Hij zag de jaren, de stralende winterdagen en alle mooie middagen bedoeld voor zomerse wieden, verloren gaan in holle pretenties.’ Maar dan? Wat moet je dan? ‘Eigenlijk wil ik helemaal niet meer terug naar mijn werk’, zei hij klaaglijk. ‘Het liefst zou ik… Ik weet het niet.’
Oké, misschien zijn sommige scènes een beetje gedateerd, zijn sommige dialogen ietwat oubollig, maar daar kun je vrij gemakkelijk doorheen kijken. En misschien eindigt het boek wat te abrupt. Misschien had het einde over meer pagina’s kunnen worden uitgesmeerd, want het verloor niets van haar kracht richting het einde. Sterker nog: het werd steeds krachtiger, het zat onder mijn huid. Maar gaandeweg het boek dacht ik steeds vaker: dit had in deze tijd geschreven kunnen worden. Natuurlijk, die moderne snufjes, daar moet je even doorheen kijken, maar dat zullen ze over honderd jaar ook met de meesterwerken van nu moeten doen. Het zou me niets verbazen als dit boek dan ook nog steeds gelezen zal worden. Ik hoop het in ieder geval.