“Ergens in de diepte van die grot, in het donder op de zuidelijke wand staat een tafereel gebeiteld. Het is meer dan drieduizend jaar oud. Een spijkerschrift dat in de rots geslagen is, waar tijd, wind, zon en regen het niet kunnen bereiken. Deze inscriptie is een bevel van de eerste Perzische koning. Een geheim dat niet te ontcijferen is.”
De doofstomme Aga Akbar krijgt een bevel van zijn oom: kijk goed naar de tekst en schrijf het op.
“(Aga Akbar) keek naar het spijkerschrift en probeerde alle spijkerfiguurtjes een voor een in zijn boekje te tekenen. Drie bladzijden vol.”
Aga Akbar had het schrijven nodig volgens zijn oom.
“Ik merkte dat het hoofd van Aga Akbar zinnetjes maakte, verhalen schiep.”
Later, nadat hij in een uitermate vervelende situatie terecht is gekomen, blijkt dat Aga Akbar een boekje bij zich had en dat hij daarin schreef.
“Het was alsof een kind honderden spijkertjes had getekend.”
Langzaam ontvouwd zich het verhaal van Aga Akbar. Kader Abdolah heeft in het begin al uitgelegd dat de alwetende verteller het boek in zal leiden en zal afsluiten. In het midden komt Aga Akbar’s zoon aan het woord, Ismaiel. Hij probeert, in Nederland, uitkijkend over de polder, het spijkerschrift van zijn vader te ontcijferen.
“Wat hij geschreven heeft, is ook mijn geschiedenis. Dus als ik zijn schrift een beetje kan ordenen in de Nederlandse taal, kan ik makkelijker in deze nieuwe samenleving verdergaan.”
Hoe en waarom Ismaiel in Nederland is terecht gekomen is dan nog niet duidelijk. Tijdens het lezen van het boek wordt dat wel duidelijk. Door de hoofdpersonen zien we de noodlottige geschiedenis van Iran.
Abdolah heeft een prettige schrijfstijl. Je hoort hem bijna tot de lezer spreken af en toe. In de volgende passage toont hij de liefde van Ismaiel voor zijn vader en blikt hij tegelijkertijd alvast vooruit op wat de lezer nog op zijn pad gaat tegenkomen.
“In dit hoofdstuk ga ik mijn vader niet in de bergen achterna, ik laat hem even gaan, laat hem doen wat hij wil en laat hem slapen bij wie hij wil, laat hem een beetje bijkomen, want hem wacht nog een moeilijke tijd. Dus ik laat hem met rust, ik ga iets anders vertellen tot hij terug is.”
Of, verderop in het boek, deze combinatie van zinnen:
“Soms moet je gewoon geduld hebben. Als iets niet lukt, moet je het even met rust laten. Zo geef je het leven de ruimte om zelf een uitweg te vinden.”
Zet maar op een tegeltje, of in de Flow. Op deze elegante, treffende en op het oog simpele manier worden ook de (geo)politieke veranderingen in het land geschetst.
“Onze afgelegen stad, die in de greep van de imams was, was nu verdeeld tussen de Amerikanen die een nieuwe raffinaderij bouweden, de Duitsers die onze spoorwegen wilden vernieuwen, de Nederlanders die kanalen voor ons groeven en de Russen die met een grote tractorfabriek bezig waren.”
Het landschap speelt ook een rol. Het verschil tussen de Hollandse polder en het onherbergzame landschap van Iran. Daar waar spijkerschrift in de kloof gebeiteld is, daar ligt een andere wereld. De wereld van Damawand, de berg die de mens nietig maakt.
“De route langs die eeuwenoude sneeuw, die aparte kou op je huid, de geur en kleur van de oude vulkaanmond, die dikke laag ijs moet je zelf gaan ruiken, zien en beleven.”
Zoals vaker in het boek, laat Abdolah hierin ook dichters aan het woord. Veelal zijn het ook de Nederlandse dichters die Ismaiel helpen om de taal te leren. Hier, gaat het om het eeuwenoude lied over de berg:
“Damawand! Majesteit. U, de oude Perzische trots, laat ons zo sterk zijn als u bent.”
Je op Wikipedia gaan zoeken naar de geschiedenis van Iran. Er zal veel over geschreven zijn. De kracht van een roman als deze is dat je voelt wat deze geschiedenis met de mensen in het land doet, hoe ze het ervaren, wat het werkelijk betekent. En zie dan de hoofdpersoon uit het raam naar de Nederlandse polders staren. Zie hem dan zijn best doen om de taal onder de knie te krijgen. Voel wat het land van herkomst voor hem betekent en altijd zal blijven betekenen.