Poe’s werk is vaak ‘meta’ en dit verhaal begint meteen met een ‘meta’-reflectie: de geschiedenis verhaalt rampen waarbij massa’s mensen omkwamen hetgeen fictieschrijvers niet eens durven bedenken, maar het lijden is gelukkig altijd een individueel lijden (dat wel een onderwerp is voor fictie). Volgens Poe is levend begraven worden het meest “terrific” van menselijk lijden en omdat de grens tussen leven en dood “at best shadowy and vague” is, kan het niet anders dan dat massa’s mensen levend zijn begraven. Poe’s obsessie met levend begraven worden is bekend en onder meer The House of Usher gaat er ook over; ik vraag me af of er bij Poe’s literaire interesse een fascinatie meespeelt inzake het opstaan uit de dood hetgeen immers het hoofdthema is van het christendom (zie ook z’n verhaal The Pit and the Pendulum), maar Poe speelde zeker ook in op de gangbare ‘taphofobie’ (angst om levend begraven te worden) van zijn tijd. Tot op de dag van vandaag zijn er verschillende definities en interpretaties van wat dood onderscheidt van het leven en is er zelfs bij sommigen de hoop dat gestorven mensen kunnen worden ingevroren om later tot leven gewekt te worden. Ook Shelley’s Frankenstein gaat over de wetenschappelijke hoop om leven uit dode materie te scheppen bij wijze van de ultieme overmeestering van de natuur (en Leibniz had al opgemerkt dat het christelijke verhaal van de opstanding uit de dood met geen enkele natuurwet in strijd is). Hoe dan ook was de medische wetenschap in Poe’s tijd zeker nog niet altijd goed in staat om de dood vast te stellen en waren er toen honderden rapporten bekend van ten onrechte doodverklaarde personen. Zeker in die tijd was taphofobie dus niet perse irrationeel.
Op die situatie inhakend heeft het verhaal een zakelijk-beschrijvende toon en als bewijs dat er massa’s mensen levend moeten zijn begraven, wetende dat het extreem zeldzaam is dat iemand er achter komt (hetgeen deel uitmaakt van de ultieme horror ervan!), geeft de verteller eerst drie historische gevallen uit zijn eigen tijd, waarvan niet duidelijk is of ze door Poe zijn verzonnen of niet, hetgeen een quasi-wetenschappelijk betoog oplevert zoals Poe dat het volgende jaar later herhaalt in The Facts in the Case of M. Valdemar dat eveneens de overgang tussen leven en dood onderzoekt. Daarna vertelt de verteller z’n eigen ervaring; net als Madeline in The House of Usher lijdt hij aan catalepsie – waarbij de lijder aanvallen van “insensibility” heeft en zich slechts van een lijk onderscheidt door het uitblijven van decomposition – en vreesde hij daarom al om levend te worden begraven.
Die eigen ervaring wordt briljant verteld en is ook spannend. Eerst verhaalt de verteller een typische nachtmerrie die hij heeft vanwege z’n angst en waarin hij inderdaad levend is begraven, welke ervaring inderdaad heel verontrustend is, zodat hij voorzorgsmaatregelen neemt om zichzelf te kunnen redden als hij levend wordt begraven, waaruit ook blijkt dat zelfs droom en werkelijkheid (of wat echt en wat niet echt is) net zo ononderscheidenlijk zijn als dood en leven – het enige onderscheidende criterium is of je nog wakker wordt. Dan is er een (nieuwe) ontwakening maar duurt het even voordat duidelijk is of z’n grootste angst werkelijkheid is geworden. In feite maakt hij hier gebruik van ratiocination – het logisch denken om de oplossing te vinden – om de lezer op het verkeerde been te zetten; anders dan bij detectiveverhalen waar ratiocination de zaak verheldert en oplost, is het wellicht een stijlkenmerk van horror dat logisch denken verkeerde oplossingen aanreikt en aldus verduistert.
Opvallend is – gelijk de ratiocination die nu misleidt – de omkering van oorzaak en gevolg die Poe dan geeft: na z’n bloedstollende ervaring hervindt hij zichzelf en begint hij te leven (“out of Evil proceeded Good”) en verdwijnt zelfs zijn zenuwziekte omdat die waarschijnlijk niet de oorzaak maar het gevolg was van zijn angst. Het meta-perspectief keert terug – hij leest geen “bugaboo tales -- such as this” meer – en de moraal is: de geschiedenis leert ons dat de wereld een hel is, maar wij scheppen ook zelf die hel door onze verbeeldingskracht zodat we onze angsten (“demons”) onder controle moeten houden. In de slotwoorden van de vertelling:
“There are moments when, even to the sober eye of Reason, the world of our sad Humanity may assume the semblance of a Hell -- but the imagination of man is no Carathis, to explore with impunity its every cavern. Alas! the grim legion of sepulchral terrors cannot be regarded as altogether fanciful -- but, like the Demons in whose company Afrasiab made his voyage down the Oxus, they must sleep, or they will devour us -- they must be suffered to slumber, or we perish.”
In contrast met de zakelijk-wetenschappelijke toon van het verhaal om nota bene de verbeeldingskracht te prikkelen (“truth is, indeed, stranger than fiction”, weet de verteller) sluit Poe zo omgekeerd af met een opvallend literair slot om de verbeeldingskracht te temperen waarmee op de typische wijze van Poe waarheid en fictie of wetenschap en verbeelding worden omgekeerd of ononderscheidenlijk gemaakt.
PS. Bij dit en andere verhalen van Poe lees ik dat anderen het einde vinden teleurstellen. Maar Poe schreef geen pulpverhalen die je even lekker laten griezelen of zo, maar Literatuur die het meer moet hebben van meerdere lagen en symbolische betekenissen. Bovenal is hij al postmodern doordat hij ‘meta’ is, dus bewust speelt met hypes en de conventies van het genre zodat er altijd ook een satirisch element aanwezig is, en daarbij ook niet romantisch is in de zin dat hij de lezer angst wil aanjagen voor het bovennatuurlijke maar postromantisch in z’n boodschap dat het altijd onze interpretatie of beleving is die de werkelijkheid vormt en ons angstig maakt (zoals Roosevelt later zei: “The only thing we have to fear is fear itself”). In die zin zijn Poe’s verhalen dan ook bewust ontnuchterend in zijn morbide fascinatie voor de dood en andere grenservaringen.