Nog meer dan het veel bekendere en gelauwerde Onder Professoren is dit werk een afrekening met het universitaire milieu in een onbeduidende provinciestad als Groningen, met als belangrijke kanttekening dat het minder scherp bevloerd is dan zijn eerste cynische verhandeling over het academische milieutje. Waar in eerstgenoemde boek het personage Rufus Dingeldam nog enigszins boven zijn benepen omgeving lijkt uit te torenen, ook al is Rufus niet onbesmet gebleven van kleinburgerlijke beslommeringen, staan de twee hoofdpersonages in Miljoenen juist symbool voor de middelmatigheid die Hermans het milieu toeschrijft. Clemens van de Wissel is absoluut klein van geest, en Hermans laat het niet achterwege dat aldoor te besatireren. Ook zijn vrouw Sita komt er genadeloos vanaf. Zij heeft niets te doen in haar leven, en toch lukt het haar niet haar talloze tijd te besteden aan een creatieve bezigheid, getuige de moeizame voortgang van haar kinderboekje Beertje Bombazijn.
Er gebeurt welhaast niets in het ingedommelde bestaan van deze twee lieden. Toch zijn verschillende passages een genot voor de literaire geest. Dat komt voornamelijk omdat die sarcastische toon nooit wordt uitgesproken, maar wel op iedere pagina flagrant voelbaar is. Tussen nauwgezette beschrijvingen van de alledag van de kleinburger door, komt Hermans ertussen door met strepen van zinnen door waarin hij zijn ongerepte mening zonder omzien ventileert. Deze mensen dronken geen thee in de namiddag (al noemde Alies het wel ‘een kopje thee drinken’) maar koffie, waar ook al aan te zien valt dat ze iets on-Hollands hadden, hetgeen, en dit is zo Hollands als het maar kan, hun aanzien zeer verhoogde.
Zoals altijd creëert W.F. Hermans geen enkele ruimte om zijn personages clementie te schenken. Alles loopt onvermijdelijk op de klippen en de slotsom liegt er ook niet om: Sita en Clemens hebben een eng-begrensde leefruimte om zich heen geschapen, waar ze met geen mogelijkheid een uitvlucht uit weten, en daarom zijn ze nu juist zo perfect voor elkaar geschapen.
Hoewel ik eindeloos of Hermans in louter loftuitingen kan doorschrijven - van een van je lievelingsschrijvers kan je immers niks echt slecht vinden, alleen 'wat minder' - is mijn eindoordeel minder gunstig dan voorafgaande doet vermoeden; uiteindelijk komt er in het tweede gedeelte de sleur in, en verliezen zowel observaties als dialogen hun venijn. De meubelen worden gelukkig nog gered door een majestueus slotakkoord op de laatste twee bladzijden, die geenszins afbreuk doen aan aloude Hermansiaanse proporties.