Veel mensen denken dat ze
Oliver Twist kennen, maar de vele adaptaties zijn slechts een afkooksel van dit originele meesterwerk. De eerste hoofdstukken sluiten aan bij de traditie van de schelmroman, waarin iemand arm geboren wordt en opgroeit met een opeenvolging van jobs, incidenten en ontmoetingen. Oliver zelf is de vleesgeworden onschuld, maar het lot slingert hem heen en weer tussen contrasterende sociale milieus. In het werkhuis krijgt hij
gruel voorgeschoteld, een soort havermoutpap. Bij meneer Brownlow - het paradijs op aarde - krijgt hij
broth of bouillon. Enkele van de smerigste plaatsen in en rond het victoriaanse Londen komen erin voor.
Tot de verbeelding spreken de personages met verdorven eigenschappen in verschillende gradaties. Meneer Bumble is een komisch nevenpersonage met kleine kantjes. Als
beadle of parochiefunctionaris waant hij zichzelf heel belangrijk,
maar later komt hij onder de plak te zitten. Voor vingervlugge zakkenrollers als The Artful Dodger en Charley Bates kun je als lezer sympathie koesteren, net als voor Nancy, die in een slechte omgeving opgegroeid is maar een goed hart heeft. Voor Fagin kun je aanvankelijk een sprankeltje sympathie voelen omdat hij Oliver onderdak biedt en een theaterstukje opvoert,
maar dat eindigt wanneer hij Bill Sykes aanzet tot de moord op Nancy. Bill is een echte bruut. Het hoofdstuk net na de moord, waarin hij met z'n geweten worstelt, is meesterlijk geschreven.
Olivers levensstadia worden chronologisch afgehandeld, maar tegelijk is het een soort detectiveverhaal waarin de afkomst van de jongen beetje bij beetje ontsluierd wordt. Elementen daarin zijn
een gestolen medaillon, een bekentenis op een sterfbed, een portret met een opvallende gelijkenis en een mysterieuze, ziekelijke halfbroer met de schuilnaam Monks.
Het taalgebruik en de verteltechniek van Dickens zijn pluspunten. De alwetende verteller gebruikt een bloemrijke woordenschat en kabbelende volzinnen. Ironisch is de aankondiging van Fagin als een
merry old gentleman. In de directe rede komen verschillende sociolecten voor. De bedienden spreken met een plat accent. The Artful Dodger gebruikt slangtermen als
peaching (klikken),
trap (politieman),
wipes (zakdoeken) en
tickers (horloges). Er is een naadloze afwisseling tussen komische en ernstige passages. Onder de schalkse belevenissen gaat een felle aanklacht schuil tegen de
New Poor Law van 1834. Kortom, dit boek is veel meer dan die paar scènes en oneliners die tot het collectieve geheugen behoren.