Een wonderlijk boek. Heel bijzonder hoe de hoofdpersoon zich de positie van een soort verslaggever aanmeet, waarbij hij herhaaldelijk opmerkt dat de gang van zaken 'logisch' of 'natuurlijk' is. Hij laat alles over zich heen komen, als een schooljongen (wat hij qua leeftijd ook is) die braaf iedere dag plaatsneemt achter zijn tafeltje omdat leren er nou eenmaal bijhoort.
Hoe hij zoekt naar verklaringen en achterliggende gedachten is heel aangrijpend. Hier kan misschien het beste een citaat spreken:
"Iemand moet op het idee zijn gekomen, dacht ik, om zoiets te bedenken moeten mensen een vergadering hebben belegd, moeten ze de koppen bij elkaar hebben gestoken. Misschien, dacht ik, waren het wel deftig geklede heren geweest, heren met sigaren in de mond en medailles op de borst, hoge militairen, die op dat ogenblik niet gestoord mochten worden. Een van hen had bijvoorbeeld het gebruik van gas bedacht, een ander de badinrichting, een derde was met het idee van de zeep op de proppen gekomen, een vierde had er de bloemperken aan toegevoegd, enzovoort enzovoort. Sommige voorstellen waren ongetwijfeld langdurig besproken en gewijzigd, terwijl andere meteen met bijval waren ontvangen, met zo veel bijval dat de militairen overeind waren gesprongen en elkaar geestdriftig de hand hadden gedrukt. Ik weet niet waarom ik dit laatste dacht, maar ik was van dat overeind springen en handen schudden overtuigd en kon me die plannensmederij levendig voorstellen."
Juist zo'n misschien wat kinderlijke visualisering van 'plannensmederij' maakt het hele principe van de kampen des te verderfelijker. De vernietiging is namelijk niet zomaar gebeurd, er is een hele bewuste planning aan vooraf gegaan, en vele momenten waarop de bedenkers zich terug hadden kunnen trekken. Maar ze hebben doorgezet, misschien zelfs met enig plezier, alleen al om het bedenken van de plannen. Het voelt voor de verteller als een wrede grap dat de mensen die vermoord worden zich eerst nog mogen wassen en nog betrekkelijk warm worden ontvangen.
Een andere observatie die me intrigeert is poging tot het omschrijven van de hel: "Als een plaats waar je je niet kunt vervelen, en dat kon je in de kampen wel, zelfs in Auschwitz onder bepaalde omstandigheden."
Naast de wreedheden is er nog een ding dat wringt aan dit boek: ik begrijp de gedachte van 'onbepaald door het lot' niet. Want hij is toch niet vrijwillig en bewust naar deze kwellingen meegevoerd? Natuurlijk, hij had er tussenuit kunnen piepen toen ze nog in Hongarije waren. Maar hij wist niet waar hij naartoe werd gebracht. En hij bleef baas over zijn eigen gedachten, maar lichamelijk was hij grotendeels overgeleverd aan de genade van enkele personen. Dat uitgerekend hij de bescherming mocht genieten heeft naar mijn idee wel met iets als 'het lot' te maken - hoe vaag dat ook is.