Was ‘De helaasheid der dingen’ een roestige Volkswagen die met een mengeling fierheid en schaamte langs Vlaamse perceeltjes trok, is ‘Godverdomse dagen’ een op hol geslagen sneltrein die zich langs haarspeldbochten van de geschiedenis wringt.
Verhulst waant zich de Vlaamsche Celine en dat zullen we geweten (gelezen) hebben.
Geen volkse mijmeringen opgevist uit de bedding van het geheugen hier want die zouden niet bij de aard van het geschetste beestje passen. Nee, Verhulst zet zijn gebit in de wereldgeschiedenis en wie dat doet kan zichzelf maar beter uitrusten met een stel flinke doorbijters.
Ik vind het in strikte zin geen roman, het ruikt naar een ontspoorde column die zich in omvang naar zijn onderwerp heeft geschikt. De wereldgeschiedenis. Hier beschreven in 186 pagina’s, (gitzwart, waarvan zes bladzijden met allerhande parafernalia aan de sprong uit ons vruchtwater voorafgaan.

)
En op de zevende bladzijde kroop de mens uit het water en Verhulst zag dat het niet goed was.
Verhulst beschrijft een soort ras dat uit de asem van een goddelijk mombakkes geboren is. Om zelf maar een wilde interpretatie te geven. Een worm kruipend op twee poten die een heel boek lang onderhevig wordt gesteld aan de persoonlijke geselingen van zijn woeste pen.
Zo is er geen greintje hoop of empathie te bespeuren, geen goddelijke vonk die toegedicht wordt aan de naamloze protagonist, geen compassie of zachte schouder die zomaar eventjes uitgeleend wordt.
Verhulst schrijft, schopt, bijt en gromt zich van de ene ontbering en mislukking in de wereldgeschiedenis naar de andere en heeft zich op zijn safari hierbij gespeend van enige relativering in zijn sarcasme. Waar in ‘De helaasheid’ haast elke vlaag van sarcasme schuilgaat achter de glimlach bedient het broertje zich hier van een meedogenloze variant. Ergens logisch, want wie iets volledig in mekaar wil schoppen gaat zich vooraf zeker niet excuseren.
Toch is die nihilistische kijk wellicht ook het grootste euvel om dit niet als een cartoonversie (weliswaar een geslaagde) van ons mensdom te bekijken. Nergens wordt er op de borst geklopt, tenzij op die van een ander met scherpe voorwerpen. Nee, een fraaie spiegel is het niet, de schoonheidsfoutjes en de catastrofale aard worden extra belicht en onze goede verwezenlijkingen lijken geen kans te maken dankzij de zware filter die de schrijver hanteert. Dat is uiteindelijk de helaasheid van dit werk, dat het zijn grootse muze - die de wereldgeschiedenis uiteraard is - enkel wil bezingen met klaagzangen.
‘Waarom dan toch (toch) vier sterren?’
Goede vraag, hoe negatief de geschiedenis hier ook verhaalt wordt door de schrijver, bezit Verhulst toch een gedreven en virtuoze pen die bij het lezen het poëtische en het stijlkronkelen niet schuwt en daardoor het leesplezier weer een paar tandjes verhoogt, bijvoorbeeld met enkele precisieaanvallen op de lachspieren.
Alsof het een polemiek tussen twee goden betreft die bekvechten om hun kroost dat al lang het huis heeft verlaten en waarvan niets goeds terecht was gekomen.
Het dient gezegd dat de donkere waarheid niet geschuwd wordt, ze wordt herleid tot een soort testament vol bezwaren en schuldigverklaringen waarin de degelijke verdiensten niet zullen doorwegen in het oordeel.
Alsof de mens hier terechtstaat voor zijn daden en Verhulst met hamer en kwinkslag oordeelt, (Allicht zonder pruik en hip zwart pak) waarbij het vonnis van de geschiedenis levenslang bedraagt.
Het goede nieuws is dat het zware oordeel veelal als klucht wordt opgevoerd, zodat de lezer de zwartgalligheid goed kan verteren.
Drieënhalve sterren en een halfje voorwaardelijk.
Court dismissed. You may all be seated.