Ooit las ik dat Grunberg getipt werd als eerste vaderlandse winnaar van de Nobelprijs voor de literatuurprijs. Daar keek ik wat raar van op: hij was nog maar zo jong, en zo veel had hij toch ook niet op zijn naam staan? En wat heeft een Nederlandse schrijver überhaupt te zoeken in de internationale schrijverswereld?
Een paar maanden later zag ik ‘Tirza’ liggen en ik besloot het boek te lezen. Het was een succes, in twee dagen had ik het van begin tot eind gelezen – iets wat ik zelden doe. Het boek liet een diepe indruk achter, en ik denk er nog vaak aan terug. De sfeer die Grunberg opriep was fenomenaal, en hoe er op een uiterst subtiele wijze naar de climax wordt toegebouwd vind ik nog steeds verbluffend. Snel ging ik over op ‘De Asielzoeker’, dat wederom goed in de smaak viel, maar me net wat te veel deed denken aan ‘Tirza’. Dit wordt door eRCee ook nog eens, meer dan terecht, opgemerkt bij ‘Tirza’.
Het was duidelijk: Grunberg had veel in zijn mars, maar moest niet te veel terugvallen op telkens weer datzelfde karakter: een in het leven teleurgestelde man, die zich star vasthoudt aan zijn eigen idealen en (daardoor) een vreemde van zijn omgeving is (/wordt). Met ‘Onze Oom’, een gboek dat qua omvang doet denken aan ‘De Joodse Messias’, probeert Grunberg dan ook ‘meer’ te bieden dan in ‘De Asielzoeker’ en ‘Tirza’; het is niet weer alleen maar een verhaal over het (belangrijkste deel van) het leven van een tragische hoofdfiguur. Dat is dan eigenlijk ook meteen het enige positieve wat ik over ‘Onze Oom’ te zeggen heb, want verder vind ik het in elk opzicht een zwak boek, met hier en daar gelukkig een spaarzaam leuk momentje.
Grunberg begint tamelijk vertrouwd, hij voert langzaam maar vakkundig een tragisch hoofdpersonage naar voren: De Majoor. De hand van Grunberg is al gauw te herkennen. Daar is op zich niks mis mee, maar zijn stijl wordt al snel iet te prominent: door het beschrijven van veel handelingen probeert hij de nutteloosheid van De Majoors bestaan te onderstrepen, maar dat is precies dezelfde aanpak als bij eerder werk. Er zijn echter twee verschillen: toen had hij het nog niet gedaan, en, belangrijker, toen deed hij het subtieler en met meer mate.
Een voorbeeld is het (hier al aangehaalde) citaat dat De Majoor een propje in de prullenbak wil gooien maar er geen in de buurt is. Door dit de laatste zin van het hoofdstuk te maken, geeft Grunberg heel duidelijk aan dat hij er van alles mee bedoelt, en dat haalt de oorspronkelijke kracht ervan, het subtiele weergeven van iemands tragiek, volkomen weg. Daarnaast weet Grunberg minder dan voorheen te herhalen zonder dat het irritant wordt – hier wordt het meestal wel irritant; vaak doet hij het, zoals bij het zwembad, of bij ‘het dood zijn’ (tweede deel), het dragen van een pistool, etc., ronduit te veel, waardoor het op den duur alleen maar gaat tegenstaan en meer iets zegt over de schrijver dan over de karakter.
Na het eerste deel van De Majoor, volledig volgens alle ongeschreven Grunberg-regels geschreven (maar dan minder goed uitgevoerd), komt de tweede helft van het boek, waarin verschillende mensen de hoofdrol opeisen. Hier begint het echt slechte deel. Het lijkt allemaal nergens naar toe te gaan, de vreemde capriolen volgen elkaar snel op (de een nog gekker dan de andere, en in tegenstelling tot bijv. ‘De Asielzoeker’ niet sfeervol, grappig of functioneel), en Grunberg lijkt er soms als het te lang duurt maar even kort een einde aan te breien, om met een nieuw personage door te gaan. Uiteindelijk wordt er trots in allerlei media gemeld dat ‘Onze Oom’ Grunbergs grootste roman is omdat er geen echte hoofdpersoon is, maar dat vind ik een zwaktebod: want waar gaat het boek nou eigenlijk over? Over wie? Het richt zijn lens niet op één individu en geeft ook nog eens geen overtuigend totaaplaatje. Want de verschillende referenties naar de titel in de verschillende delen zijn nou ook allesbehalve strak en boeiend. Jammer, erg jammer.
Ten slotte vind ik ‘Onze Oom’ stilistisch gewoon erg matig, en dat stoorde me nog het allermeest. Het eerste deel viel me al het een en ander op, bij het tweede deel ben ik er strikt op gaan letten. Bekijk bijvoorbeeld eens hoe vaak Grunberg het woord ‘alsof’ gebruikt, werkelijk belachelijk vaak: gemiddeld ongeveer één keer per bladzijde! Bij elke bladzijde bekruipt me dan ook het gevoel dat Grunberg het boek te snel in elkaar heeft gedraaid, en vooral dat er geen goede redactie bij betroken is geweest. Nog niet overtuigd? Wat te denken van spelfouten als: ““hij vind…”, of “noodratsoen”?
Naast die foutjes staan enkele scènes, met name in het begin, aardig op zichzelf, maar als je het in het totaal bekijkt, lijkt het qua stijl ook nog eens te veel op elkaar – en dat is gek aangezien er vanuit het perspectief van allerlei verschillende personen wordt geschreven. Niet alleen de Majoor denkt afwijkend, nee, ook een klein meisje van veertig jaar jonger denkt afwijkend, en vaak zelfs ongeveer hetzelfde. En dan staat het ook nog hetzelfde op papier, overdreven droog en zonder variatie (zie bijvoorbeeld het gebruik van ‘alsof’, dat zou er zeker zijn uitgefilterd als er meer zorg was geweest voor het totaalplaatje).
Ook staan er vaker totaal overbodige uitleggen in ‘Onze Oom’. -Neem een stuk als dit: “Hij masseerde voorzichtig zijn nek zonder dat daar een reden voor was. Hij had geen last van zijn nek. Hij deed het om iets te doen te hebben.” De eerste regel vind ik er persoonlijk al te dik opliggen, maar daar kan je je als lezer overheen zetten. Het is een regel die de nutteloosheid van De Majoor aangeeft, klaar. Weinig speciaals of ergerlijks. Maar dan de tweede regel: die voegt he-le-maal niets toe aan de eerste. Alles wat daarin staat, weet je als lezer dan al. En de derde regel staat weliswaar niet letterlijk in de eerste, maar is er zó duidelijk uit op te maken dat het ook ongelofelijk overbodig is om het te zeggen. Ik denk dat een goede redactie dit er onmiddellijk uit had gehaald, en als dat vaak was gebeurd, was het denk ik een stuk beter te lezen geweest.
Dit soort uitleggen en het veelvuldige gebruik van ‘alsof’ was niet het meest storende aan het boek: dat waren de dieren die Grunberg er telkens bijhaalt. Als je hiernaar kijkt lijkt het wel alsof hij zijn boek niet heeft herlezen, alsof niemand er naar heeft gekeken. Ik zet hierbij zelfs plotseling mijn vraagtekens bij zijn kwaliteiten als schrijver, en dan moet je het, wil je boeken als ‘Tirza’ op je naam hebben gestaan, wel heel bont maken. Wat ik bedoel [let even op tweede, drie en vier plus de paginanummers!]:
* “Zo loopt hij, alsof hij het dagelijks doet, als een geit.” (-385)
* “Als een kat glipt het meisje naar buiten.” (-405)
* “Ze grist snel en venijnig de zak uit de hand van het meisje, als een kat.” (-414)
* “Hij zegt niets, hij kroelt door haar haren alsof ze een jong katje is.” (-428)
* “Ze hebben allemaal hun eigen stukje mijn, waaraan ze knabbelen als grote wormen.” (-510)
* “De kinderen met wie ze het bed deelt, hebben haar geaccepteerd als een kat die is komen aanlopen.” (-516)
* “(…) en het volgende moment weer doet denken aan een gewond dier. Of misschien niet een gewond dier, maar een dier dat hier niet op zijn plaats is, een mol die het liefst onder de grond zou verdwijnen maar die zijn hol niet kan vinden.” (-567)
* “(…) terwijl hij zijn rechterhand over zijn helm laat glijden, alsof die helm een huisdier is.” (-573)
* “Hij krabbelt eroverheen als een insect, tot hij haar hand voelt.” (-576)
* “Van alles wat ze doet, doet ze dat nu het liefst: ruiken aan haar zoon, als een beest aan zijn hoofdhuid snuffelen.” (-612)
* “Ze snuffelt aan haar kind alsof ze een hondje is, alsof ze iets zoekt wat niemand anders kan vinden.” (-616)
Ik denk dat het wel duidelijk is wat ik bedoel.
Daarnaast staan er tal van belachelijke, krampachtige vergelijkingen in het boek (“Mevrouw trekt aan de arm van de huishoudster, ze trekt eraan alsof het een kerkbel is die ze wil luiden”, “Hij knijpt er ritmisch in, alsof de hand een citroen is.”) Conclusie: Grunberg slaat eerst bekende wegen in die hij al volledig behandeld heeft en biedt daarin niets nieuws, terwijl hij vervolgens zijn eigen mankementen probeert te camoufleren door enkele andere personages naar de voorgrond te laten treden. Dit gebeurt helaas zonder een strak verhaal, het wiebelt enorm, en wordt stilistisch ook nog eens lachwekkend slordig en zwak uitgevoerd. Al met al levert dat een langdradig, saai en ergerlijk boek op. Het is te hopen dat Grunberg dit werk gewoon heeft afgeraffeld, en vooral dat hij dat zelf nu ook inziet, en de tijd neemt voor zijn volgende werk. Anders moet ik ‘Tirza’ maar eens te lezen of ik misschien zo veranderd ben de afgelopen maanden.
1,5*